55. Oorlogje
De directeur der HBS, een echte NSB-er,
was een goed lid van de SS, zijn bijnaam: Rasplebejer.
Zijn echte naam noem ik hier niet, zijn ex-vrouw was een goeie.
Zij had een hele goeie naam, maar hij begon te stoeien
met de verloofde van zijn zoon, zij was een hele foute!
Ze belazerde haar vriend gewoon; deed dingen, hele stoute,
met haar aanstaande schoonpappa; Ma en zoon die moesten lijden.
Pappa liet Mamma in de steek, ging met die ander vrijen.
Ze kropen heel knus bij elkaar. In ons gezellig stadje
werd hij mijnheer de directeur. Zo kwam hij hier dus, vat je!
Hij onderwees ons Nederlands, dat – naar zijn zeggen – Duits was,
maar dan een beetje platter, wijl het minder kuis dan Duits was
“En dus: Heinric van Veldeke, dat was een Duitser, zeker.
En leefde deze dichter nog, Hitler schonk hem een beker,
Sieg Heil, en vast het ijz’ren kruis, Hein zou voor Duitsland strijden,
En voor het Groot Germaanse Rijk stellig veel willen lijden!”
Zo bazelde hij heel zelfvoldaan twee jaren achtereen.
Voor echter de bevrijding kwam, ging hij gelukkig heen.
Maar voor de directeur verdween, gebeurden er wat dingen.
En in dit versje leest U een van die herinneringen.
U moet dan weten, onze school stond in een stille straat,
genoemd naar Burgersdijk, beroemd – men heeft mij dat verhaald - ,
omdat hij al het mooie werk van Shakespear heeft vertaald.
Maar goed, het was een korte straat, vlakbij het Nieuw’ Plantsoen.
Om het verkeer wat af te remmen, stonden daar paaltjes toen
aan d’uiteinden van deze straat: ijzeren pijpen, hol.
Wij kenden al wat scheikunde, stoten die paaltjes vol
met kalium, suiker, weet ik veel, en stampten dat flink aan.
En toen een lange lont erin: Laat nu de rook maar gaan!
En misten dat die rommel deed! De school verdween in ’t grijs.
De damp bracht onze directeur volkomen van de wijs.
“Wie smijt met rookbommen?” riep hij. “Da’s sabotage, stop!”
Wat klapten, schreeuwden, joelden wij, want het ging er lekker op!
Heel even was de vrijheidsstrijd naar onze school verplaatst.
En ondergronds mompelden wij: “Dat is niet voor het laatst”.
Dus enkele nevels volgden nog, de directeur ten spijt.
En vlak voor de bevrijding kwam, toen waren wij hem kwijt:
Hij mocht naar ‘t front met zijn SS; daar heeft hij kunnen strijden.
Wij hoefden onder hem dus niet langer meer te lijden.
En wie vandaag een rookbom maakt en gooit, is vandalist,
al zet hij niet een school maar slechts een sportveld in de mist.
Men zal hem als het kan wel eens flink mores leren.
Maar ja, ’t zijn and’re tijden, U weet: Het kan verkeren!