226 Wispoëzie XIII - Vierkant geouwehoer
Rechthoekig bad met vier gelijke kanten
en rechte hoeken, dus die van negentig graden.
Er is geen diepte en dus kun je er niet in baden.
Het is een rechtlijnig bad in een plat vlak voor enkel dooie klanten.
En ik lig dwars erin, ben vierkant tevens, tweedimensionaal.
En ik lig stil en dood en ik kan zelfs niet hoesten.
Ik lig voor lijk als alle platte dingen hier te roesten.
Ik kan de anderen zelfs niet zien: het zijn lijnenlijken allemaal.
Mijn bad is vierkant plat en daar is het dus voor mij geen leven.
Ik wil dat het een kubus wordt, maar diepte vind ik niet.
Vierkante kerel ben ik wel, doch wat ik mis is diepte.
Wie hier op deze aard is het die mij die diepte biedt?
En wie spit er voor mij in mijn vierkant platte bad
de diepte die mij weer tot leven wekken doet?
Ik wil weer leven en bewegen en dat kan uitgestrekt niet goed:
Ik zal zelf maar weer gaan zwoegen, want ik ben het vierkant zat.
Ik wek mij uit mijn doodse droom
en zie het plotseling zuiver allemaal,
recht overeind hier in mijn bed
ben ik weer driedimensionaal.
Ik voel mij toch ook vierkant, stevig, sterk,
onverzettelijk, niet te stuiten en ook stoer.
Ik spring het bed uit, kleed mij aan, ga vierkant aan het werk,
zonder al dit platte, slappe, gemakkelijke, onsnappelijke geouwehoer!
Crödde van Niessel