34 Vlaamse noabers
De veurige dag hadden ze tegen de oavend nieje buren ekregen. Gust had ze zieen kommen en hee was metene goan kieken toen diee mensen noast hun de vouwcaravan gingen opzetten. Zon dink had e nog nooit eerder ezieen en hee was härtstikke niejsgierig. De Belg en zien vrouwe koppelden eerst een anhangwagentjen of dat een stuk legeder was as hun auto. Toen zetten zee hun kleine meid op een steultjen met het bevel “Zitten blijven!” Vervolgens haalden de Belg een lange waterpas uut de kofferbak en zetten de bak waterpas. Met het verstelböre neuswieltjen had hee dat zoo veur mekäre. Toen sloeg hee de bak lös an de veurkante. Zien vrouwe deej hetzelde an de achterkante. Hee maakten zoo van het deksel een dak veur zien caravan en dat klapten met hooksteunen väste. Toen pakten hee alles wat in de bak zat an kampeerspullen uut. Dat bleek allemoale op de ziekanten van de wagen te liggen. Toen klapten hee veur- en achterwand nöör boaven en toen snapten Gust wöörumme alles zoo waterpas wèzen most! Op de millimeter nauwkeurig sloat alles an op het dak. Met de ziekanten luusterden het oke zoo precies. Veural bie de deure was het een nauwkeurige kwestie.
Toen het zaakjen stond, neudigden Vandenberghe hun metene uut een kieksken binnen te nemmen. Gust zag het leuke keukentjen, het lege tweepersoonsbedde, de väste banken en de heldere gerdientjes. Toen zee het allemoale bewonderd hadden, neudigden Tine de buren op de koffie veur de volgende märgen. “Ja!” riep Claudientje, zoo heetten het meiken, spontoan.
Noe zatten ze dus op de tweeëntwintigsten samen an de koffie. Guido Vandenberghe was een proatgrage man, zien vrouwe, Carla, was wat verlègen, möör Claudientje was een heel bewèèglijk kind. En vernemstig dat zee was! Of was het een biedehandte dame? Ze was pas driee jöör, möör zee had haereigen al wat lèzen eleerd. Ze pakten het vakantiedagbook van Tine van toafel en las zomöör veur: “Woensdag, 21 juli: Droog. Wel koud … “. Gust luusterden. Meschiens was zee wel biedehand, möör vernemstig was zee in ieder geval.
Guido vertelden oaver zien werk. Hee was ärts in Oudenaerde, huusdokter. Hee had een drukke praktijk. Carla was verlöskundige en dat ging heel goed samen. Gelukkig had hee een goeie vervanger veur driee wèken en zoo lange zollen ze oke op disse camping blieven. Ze wollen gin getrek met Claudientje; döörveur was zee te jong! Ze most spöllen en nieet reizen!
Op dat moment van zien verhaal gleej Claudientje van haer steultjen of en viel dichte langes het prikkeldroad um de wei. Een schremmeken van een droadpunte hield zee deran oaver. Het bloojden wat. Tine pakten uut de EHBO-trommel gauw wat jodium en deej dat terop. Het meiken gaf gin kik! Integendeel. “Ik heb bloed”, lachten ze. Toen proatten ze uut haer eigen verder: Op haer schole hadden ze andere steultjes, wöör iej nieet zoo gauw uut gliejen konden, want ter zat een blad veur da’j lös klappen mosten a’j deruut wollen. “Toch viel er een kindje uit; die gleed onder het blad door”. Het viel Gust op hoe perfect Nederlands Claudientje sprak! Het was nieet te heuren dat ze uut Oost-Vlaanderen kwam. Hee vroeg an Guido of diee nog een Vlaams dialect sprak. Guido knikten en Carla trouwens oke. Ze bekenden eerlijk dat ze nieet wollen dat Claudientje Vlaams sprak. Met en tegen haer sprakken zee altied Nederlands. “Jammer”, zei Gust. Carla en Guido keken hem verwonderd an. Bliekböör had hee wat uut te leggen. Hee gaf dus möör een klein college oaver tweetaligheid. Midden onder zien betoog zei de kleine meid plotseling: “Ekke sprjèèk wel Vloams ah wel; mijne vrindinnekes doen da’ tèvens tochj. Ek’ kan da’ hèèl gjoed ‘oor!” Carla en Guido zatten perplex! Ze bleken het van hun kind nog nooit eheurd te hebben … .
Vlaamse buren
Tweeëntwintig juli was voor Tine en Gust een bijzondere dag. Het was precies dertig jaar geleden dat Gust zijn Tine gevraagd had of ze samen door het leven zouden gaan! Ja, ja, en hij was toen nog maar negentien en zij moest nog zeventien worden.
De vorige dag hadden ze tegen de avond nieuwe buren gekregen. Gust had ze zien komen en hij was meteen gaan kijken toen die mensen naast hen de vouwcaravan gingen opzetten. Zo’n ding had hij nog nooit eerder gezien en hij was hartstikke nieuwsgierig. De Belg en zijn vrouw koppelden eerst een aanhangwagentje af dat een stuk lager was dan hun auto. Toen zetten ze hun kleine meid op een stoeltje met het bevel “Zitten blijven!” Vervolgens haalde de Belg een lange waterpas uit de kofferbak en zette de bak waterpas. Met het verstelbare neuswieltje had hij dat zo voor elkaar. Toen sloeg hij de bak los aan de voorkant. Zijn vrouw deed hetzelfde aan de achterkant. Hij maakte zo van het deksel een dak voor zijn caravan en dat klapte met hoeksteunen vast. Toen pakte hij alles wat in de bak zat aan kampeerspullen uit. Dat bleek allemaal op de zijkanten van de wagen te liggen. Toen klapte hij voor- en achterwand naar boven en toen begreep Gust waarom alles zo waterpas moest staan! Op de millimeter nauwkeurig sloot alles aan op het dak. Met de zijkanten luisterde het ook zo nauw. Vooral bij de deur was het een nauwkeurige kwestie.
Toen het zaakje stond, nodigde Vandenberghe hen meteen uit een ‘kijkske’ binnen te nemen. Gust zag het leuke keukentje, het lage tweepersoonsbed, de vaste banken en de heldere gordijntjes. Toen ze het allemaal bewonderd hadden, nodigde Tine de buren op de koffie voor de volgende morgen. “Ja!” riep Claudientje, zo heette het meisje, spontaan.
Nu zaten ze dus op de tweeëntwintigsten samen aan de koffie. Guido Vandenberghe was een praatgrage man, zijn vrouw, Carla, was wat verlegen, maar Claudientje was een heel beweeglijk kind. En helder van geest dat ze was! Of was het een bijdehandte dame? Ze was pas drie jaar, maar ze had zichzelf al wat lezen geleerd. Ze pakte het vakantiedagboek van Tine van tafel en las zomaar voor: “Woensdag, 21 juli: Droog. Wel koud … “. Gust luisterde. Misschien was ze ook bijdehand, maar intelligent was ze in ieder geval.
Guido vertelde over zijn werk. Hij was arts in Oudenaarde, huisdokter. Hij had een drukke praktijk. Carla was verloskundige en dat ging heel goed samen. Gelukkig had hij een goede vervanger voor drie weken en zo lang zouden ze ook op deze camping blijven. Ze wilden geen getrek met Claudientje; daarvoor was ze te jong! Ze moest spelen en niet reizen!
Op dat moment van zijn verhaal gleed Claudientje van haar stoeltje af en ze viel dicht langs het prikkeldraad om de wei. Een schrammetje van een draadpunt hield ze eraan over. Het bloedde wat. Tine pakte uit de EHBO-trommel gauw wat jodium en deed dat erop. Het meisje gaf geen kik! Integendeel. “Ik heb bloed”, lachte ze. Toen praatte ze uit zichzelf verder: Op haar school hadden ze andere stoeltjes, waar ze niet zo gauw uit glijden konden, want er zat een blad voor dat open geklapt kon worden, als een kind eruit wou. “Toch viel er een kindje uit; die gleed onder het blad door”. Het viel Gust op hoe perfect Nederlands Claudientje sprak! Het was niet te horen dat ze uit Oost-Vlaanderen kwam. Hij vroeg aan Guido of die nog een Vlaams dialect sprak. Guido knikte en Carla trouwens ook. Ze bekenden eerlijk dat ze niet wilden dat Claudientje Vlaams sprak. Met en tegen haar spraken ze altijd Nederlands. “Jammer”, zei Gust. Carla en Guido keken hem verwonderd aan. Blijkbaar had hij wat uit te leggen. Hij gaf dus maar een klein college over tweetaligheid. Midden onder zijn betoog zei de kleine meid plotseling: “Ekke sprjèèk wel Vloams ah wel ; mijne vrindinnekes doen da’ tèvens tochj. Ek’ kan da’ hèèl gjoed ‘oor!” Carla en Guido zaten perplex! Ze bleken het van hun kind nog nooit gehoord te hebben … .