3 Lobke
Der was nog wat moois! De vierde november was zien vader jörig. Lobke was geboren op de dag dat hee eenentachtig had motten worden. Zoo kon hee, Gust, heel goed ontholden wanneer zien kleidochter jörig was.
Hee ging zich wassen en anklejen, maakten zich een brootram klöör, zetten de radio an um nöör het laatste niejs van het ANP te luusteren. Niks as kommer en kwel: ‘oorlogen en geruchten van oorlogen, moord en doodslag’, zol zien vader zeggen. Um kwart oaver achte ging e nöör buten um de helikopter klöör te zetten. Hee vloag vanmärn nog nöör Delfzijl en dan deur nöör Krottmer. Hee wol der döör in het noorden noe bie wèèn.
Lobke, wat een prachtige name feitelijk. Het stuksken ‘-ke’ was natuurlijk hetzelde as ‘-jen’ of ’-ken’. ‘Lob-‘ kwam meschiens wel van ‘Lov-‘ of ‘Lieef-‘. Dan was ‘Lobke’ meugelijk ‘Lieefjen’ of ‘Lieefken’. Hee wol dat het wöör was, um reden dat, as hee ‘Lobke’ zeggen zol, feitelijk dan zei ‘mien lieeve vrindinneken’! Hee most noe lachen en hulen tegelieke.
Toen hee de heli op de ‘H’ ezet had en weer nöör binnen ging, kwam hee Judith tegen. Hee vertelden haer dadelijk van de geboorte. Ze viel hem bliej um de hals. “Lobke”, zei zee, “Gust, weet iej wat dat betekent? ‘Beminnelijke vrindin’”. “Verdulleme, dan wazzen mien geveulens dööroaver toch nieet zoo gek”, zei Gust. “En ik hoape dat zee op Monique lieken geet”. “Monique?” “Joa, Monique van der Ven, diee volgend jöör Lobke spölt in de nieje tillevisieserie ‘Sil de strandjutter’ van Willy van Hemert, veur de NCRV”.
Judith begon te lachen. Ze ging möör gauw nöör haer werkkamer um de nieje gelden nöör verschillende projecten in de ‘Derde Wereld’ oaver te maken. Gust maakten zich klöör as piloot, pakten de neudige cadeaus veur Lobke, Tine en Peter in.
Toen wol hee Oma Meester bellen um haer te vroagen met hem mee te vlieegen. Möör zee kwam de keuken al in, inepakt en wel. Ze bleken de “Bloemendaal” al te hebben opebeld. Zee bleek een trotse oavergrootmoder. “En iej bint een jonge opa”, zei zee, “achtenveertig, en nog gin gries höörken!”
Ze liepen nöör de heli en stapten in. Gust zag dat Judith en Jan hun noakeken, toen ze nöör het hoge noorden vloagen.
3 Lobke
’s Morgens om zes uur ging de telefoon. Tine was aan de lijn. Haar stem klonk opgewonden toen ze zei: “Ineke heeft een dochter, tien minuten geleden geboren, acht pond en twee ons, het heet Lobke. Peter is hier ook en wij zijn allemaal hartstikke gelukkig!”. “Gefeliciteerd en waar is hier?” “Het zaikenhoes in Delfsiel zal ik mor op zijn Gronings zeggen”. “Ik kom straks met de ‘Leeuwerik’”, zei Gust. De tranen sprongen hem in de ogen, toen hij de hoorn oplegde. Achtenveertig was hij en nu al Opa Gust. Dat was ja heel mooi, dacht hij ineens in het Gronings. Die Nedersaksische talen waren toch mooie talen! Zou ‘Lobke’ ook Saksisch zijn. Hij dacht van wel. Dat aangenomen kind uit “Sil de strandjutter” werd ook Lobke genoemd. Waar speelde die geschiedenis zich ook weer af? Op Terschelling. Als jongen had hij dat boek al verslonden. Zijn vader was abonnee op de ‘Nobelreeks’ van Callenbach. Daar was die roman van Cor Bruijn uitgegeven. Hij had het boek nog in zijn kast staan. Hij kon het er zo uitpakken en dat deed hij. Hij keek voorin. Het was in 1940 voor het eerst uitgegeven, zag hij, en hij wist ook dat de NCRV het in 1976 op de televisie brengen zou met Jan Decleir in de hoofdrol. Lobke zou vertolkt worden door Monique van der Ven, als ‘bakvis’ in elk geval. Verdraaid, daarom hadden Ineke en Peter het borelingske Lobke genoemd: ze zou op een Waddeneiland opgroeien! Hij gloeide plotseling van trots. Hij had zelf ontdekt hoe zij aan de naam kwamen.
Er was nog iets moois! De vierde november was zijn vader jarig. Lobke was geboren op de dag dat hij eenentachtig had moeten worden. Zoo kon hij, Gust, heel goed onthouden wanneer zijn kleidochter jarig was.
Hij ging zich wassen en aankleden, maakte zich een boterham klaar, zette de radio aan om naar het laatste nieuws van het ANP te luisteren. Niks als kommer en kwel: ‘oorlogen en geruchten van oorlogen, moord en doodslag’, zou zijn vader zeggen. Om kwart over acht ging hij naar buiten om de helikopter klaar te zetten. Hij vloog vanmorgen nog naar Delfzijl en dan door naar Krottmer. Hij wou er daar in het noorden nu bij zijn.
Lobke, wat een prachtige naam eigenlijk. Het stukje ‘-ke’ was natuurlijk hetzelfde als ‘-je’ of ’-ke’. ‘Lob-‘ kwam misschien wel van ‘Lov-‘ of ‘Lief-‘. Dan was ‘Lobke’ mogelijk ‘Liefje’ of ‘Liefke’. Hij wou dat het waar was, omdat, als hij ‘Lobke’ zeggen zou, eigenlijk dan zei ‘mijn lieve vriendinnetje’! Hij moest nu lachen en huilen tegelijk.
Toen hij de heli op de ‘H’ gezet had en weer naar binnen ging, kwam hij Judith tegen. Hij vertelde haar dadelijk van de geboorte. Ze viel hem blij om de hals. “Lobke”, zei ze, “Gust, weet je wat dat betekent? ‘Beminnelijke vriendin’”. “Verdulleme, dan waren mijn gevoelens daarover toch niet zo gek”, zei Gust. “En ik hoop dat ze op Monique gaat lijken”. “Monique?” “Ja, Monique van der Ven, die volgend jaar Lobke speelt in de nieuwe televisieserie ‘Sil de strandjutter’ van Willy van Hemert, voor de NCRV”.
Judith begon te lachen. Ze ging maar gauw naar haar werkkamer om de nieuwe gelden naar verschillende projecten in de ‘Derde Wereld’ over te maken. Gust maakte zich klaar als piloot, pakte de nodige cadeaus voor Lobke, Tine en Peter in.
Toen wou hij Oma Meester bellen om haar te vragen met hem mee te vliegen. Maar zij kwam de keuken al in, ingepakt en wel. Ze bleken de “Bloemendaal” al te hebben opgebeld. Zij bleek een trotse overgrootmoeder. “En jij bent een jonge opa”, zei ze, “achtenveertig, en nog geen grijs haartje!”
Ze liepen naar de heli en stapten in. Gust zag dat Judith en Jan hen nakeken, toen ze naar het hoge noorden vlogen.