161 Voettocht
Donderdag, de tiende juli. Het verhaal begon eentonig te worden: het weer was weer schitterend. Top overlegde aan het ontbijt met de anderen wat ze zouden doen. Jan stelde voor eens een flinke voettocht te gaan maken. Dat voorstel viel bij alle mannen in goede aarde en bij Judith ook. Ze keken op de Michelinkaart. Ze zagen dat niet te ver weg de Col du Donon lag. De top ervan ligt op duizend meter hoogte. Ze wilden allemaal wel naar de top. Top vond dat niet verwonderlijk. Zo’n hoge berg kwam in Nederland niet voor. Pascal stond te kijken toen ze de tocht op de kaart uitstippelden. Hij zei dat hij nog nooit daar geweest was. Hij vroeg aan Jan of hij mee mocht. “Quand ton père dit que c’est bon… “, antwoordde Jan. Het mocht van Pascals vader.
Via Neufmoulin en Lorquin reden ze met twee auto’s naar de voet van de Col du Donon. Om tien over twaalf parkeerden ze bij Hotel “Velleda” aan de voet van de berg. De tocht was gemerkt. Rode strepen op belangrijke plekken waren aangebracht, opdat de wandelaar, de klimmer, zich niet verlopen zou. Dat aanbrengen van merktekens was blijkbaar gebeurd met de Franse slag of zoals Jan zei “avec le coup Français”, maar Top merkte op dat die uitdrukking misschien niet helemaal ‘Frans’ was. Pascal haalde de schouders op. Ze verliepen zich dus prompt. Maar … ze genoten van de prachtige natuur en schitterende panorama’s waren hun deel. Na ongeveer anderhalf uur bereikten ze de top.
Daar zagen ze hem, een nagebouwde Romeinse tempel met de duidelijke naam “Musée”. Judith maakte er dia’s van. Aan weerszijden ervan vonden ze oriënteringstafels. Het uitzicht was, hoewel wat wazig, overweldigend. Top waande zich in het hooggebergte. Eddy was ondertussen bosbessen gaan plukken rondom het “Musée”. Hij trakteerde de anderen er op. Ze smaakten heerlijk!
De afdaling verliep heel vlot. Hans was zo verstandig geweest een omgewaaid boompje als merkteken te zetten op de plaats waar ze gedwaald hadden naar de top. Na wat zoeken vond René het terug. Daarna verliepen ze zich nog een keer, maar ze vonden “Velleda” toch terug. Ze waren toen wel aan enige verfrissing toe. In het hotel bestelden ze ‘Fanta’.
Top moest noodgedwongen naar Sarrebourg, want bij het afrekenen bleek dat hij bijna geen geld meer had. Via de weg naar Blamont reden ze naar Sarrebourg. Ze moesten veel boodschappen doen daar, dus Top ging bij de “Banque Populaire” eerst geld opnemen met zijn travellerchêques. Natuurlijk kwamen ze Aernout tegen en ze maakten een praatje met hem. Hij oogde heel ontspannen, vond Top. Na het boodschappendoen reden ze terug naar een snikhete camping en ze zochten onmiddellijk de schaduw onder dicht lover!
Top herinnerde zich later niet dat hij had liggen slapen. Toen hij wakker werd, was het al zes uur. Jan stond naast zijn ‘matje’ met een schrift in de hand. Hij gaf het aan Top.
“Ik heb een opstel geschreven over het “Musée””, zei hij. “Dat wil ik in het Frans vertalen, als we na de vakantie weer eens een conférence in het Frans moeten houden”. Hij vroeg of Top het lezen en corrigeren wou. Top ging er maar eens goed voor zitten in zijn ligstoel.
Boven de keurig geschreven tekst stond als titel “Col du Donon”. Jan beschreef in zakelijke stijl in de wij-vorm wanneer en waar ze kampeerden, had niet vergeten de deelnemers te vermelden en de omgeving van de camping te beschrijven tot aan de drijvende drollen in het meer toe. In de tweede alinea beschreef hij de autotocht naar “Velleda” en de tocht naar het “Musée”. De laatste alinea bevatte zijn positieve oordeel over de tocht.
Top genoot voor de tweede keer van de ‘Voettocht’. Hij had maar één opmerking op het geheel: “Jan, je moet het verhaal “Voettocht” noemen”. Jan was het daar volkomen mee eens. Verder vroeg Top of hij een afschrift krijgen kon. “Je weet maar nooit”, zei hij.