142 Abdij Sion
Op vrijdag de zevende februari was het zover. De drie van De Lathmer en Top konden een excursie maken naar de abdij aan de Raalterweg. Desiderius had zich dus aan de afspraak op te bellen gehouden. De wandeling erheen zou vast prachtig worden! Het zonnetje scheen, het was niet koud en de mannen voelden zich fit.
Ze liepen de Wetermansweg uit tot aan de Oranjelaan, liepen rechtsaf tot aan het ‘Driekwartierslaantje’, liepen dat door tot de kruising met de Boxbergerweg. Daar staken ze schuin over om de Ganzenkooisweg in te gaan. Op dat moment kreeg Top een associatie. Hij dacht aan Ganzendiep. “Mannen, ik moet even naar de familie Preusterink”, zei hij. Hij liep de Wechelerweg in tot het huis van Henk en Rie, drukte op het belknopje. Rie deed open en Henk kwam er ook al aan. “Ik wolle vroagen, of wiej volgende wèke woensdag nöör het Ganzendiep kunt riejen um te vissen”, zei Top. Ze spraken af voor woensdag de twaalfde. Ze zouden met z’n vieren gaan, namelijk Henk en Rie en Top en Tine. Ze zouden de dames in Zwolle afzetten en met z’n tweeën gaan vissen, ieder met één hengel.
Top wandelde verder met de mannen de Ganzenkooisweg uit. Die eindigde voor een boerderij vlak bij de Raalterweg. Hij vroeg wat de mannen wilden, over het fietspad langs de Raalterweg verder of langs de boerderij door het bospad rechtdoor. Ze kozen voor het laatste. Even later staken ze de Averlose Houtweg over en tien minuten later stonden ze voor de beslagen poort van de abdij. Het poortgebouw zag er indrukwekkend uit met het heiligenbeeld boven de deuren. Ze hoefden niet eens te bellen. Broeder Desiderius deed al open. Hij gaf de heren een hand en ging ze voor naar de grote hal, waar ze op harde houten bankjes mochten gaan zitten. Links en rechts keken de mannen de kloostergangen in neogotische stijl in. Ze zwegen, zo waren ze onder de indruk, merkte Top op.
“Goed dat U zwijgt”, zei Desiderius. “Wij worden als Cisterciënzers weleens een “zwijgende monniksorde” genoemd. “Maar feitelijk is het zo dat wij een “luisterende monniksorde zijn”. Hij vertelde dat nog niet zo lang geleden de monniken op één dag in het jaar een kwartier met elkaar mochten praten. Maar die regel was afgeschaft. Hij zei dat daar een heel mooi grapje over bestond en misschien wel meer. Tijden zo’n kwartiergesprek, vroeg een monnik aan een van zijn broeders: “Hoe is het toch met je moeder?” Op dat moment luidde de ‘zwijgklok’ en hij kreeg dus geen antwoord. Een jaar later luidde de klok en kon het gesprek voortgezet worden en het eerste wat de betrokken monnik zei, was “Mijn moeder? Die is een maand geleden gestorven?!”
Ze schoten allemaal zwijgend in de lach. Broeder Desiderius stond op. Hij ging hun voor door het poortgebouw, liet zwijgend alles op hen inwerken: de prachtige kruiskerk, de rode bakstenen, de mooie kapel, het vijfzijdige koor, de gebrandschilderde ramen in de spitsboogvensters. Ze keken hun ogen uit. Toen liep hij met hen naar buiten, liet hun de rechthoekige begraafplaats zien. Hij toonde hun de berceau, het met takken overwelfde wandelpad. Daar begon hij weer te praten en vertelde dat Sion hetzelfde was als Zion, dat Zion een van de bergen was waarop de Heilige Stad Jeruzalem gebouwd was, dat Sion ‘Het Beloofde Land’ was gaan betekenen.
Toen wandelden ze terug naar de poort. Ze gingen weer naar binnen. Een andere broeder kwam zwijgend koffie met eigen gebakken cake serveren. Ze nuttigden het zwijgend. Toen namen ze afscheid. De zo praatgrage René had gedurende de hele rondgang gezwegen. Nu zei hij heel spontaan: “Ik heb enkel maar gekeken en geluisterd. Ik heb veel meer gezien en gehoord dan anders. Ik zal voortaan minder praten!”
Broeder Desiderius begon te lachen en hij keek heel blij, zag Top.