109 Molen I
Het was twee uur ’s middags toen Top in zijn luiestoel opschrok van de bel aan de voordeur. Nog slaperig de ogen uitwrijvend deed hij open. Een wat kalende vijftiger stond lachend aan de voordeur. “Jaa?!” Die man stak hem een hand toe: “Paul Brezezinski!” Toen Top zijn hand schudde, herkende hij. “Onze onderduiker uit tweeënveertig bent U; kom erin!” Hij ging hem voor naar de kamer en riep Tine en Oma. Oma herkende Paul meteen. Ze omhelsde hem: “Wij dachten dat jij op de vlucht die nacht doodgeschoten was”.
Ze gingen zitten. Oma niet, die zette meteen een grote kan koffie. Onder een kop koffie kon je gezelliger met elkaar praten. Toen ze alle vier een dampende kop voor zich hadden staan, begon Oma te vragen. “Waarom hebben wij nooit meer iets van je gehoord?” en Paul begon dadelijk te vertellen. Die nacht had hij vlak in de buurt geslapen. Hij was het bos in gevlucht en had kruipend door het struikgewas een oude kelder ontdekt, waarschijnlijk de ijskelder die bij Nieuw Rande hoorde. Daar had hij een paar uur geslapen en was, nog voor het licht werd, naar de IJssel geslopen. Hij had eenvoudig een roeiboot geleend en was de rivier overgestoken. Bij de volgende boerderij had hij een transportfiets gegapt en hij was langs binnenweggetjes in twee dagen naar het westen getoerd, alleen ’s nachts rijdend natuurlijk. Daar was hij de polder ingedoken en beland op ‘Molen I’ in Broek op Langendijk, bij ene Zwaantje en Dirk de Boer. Daar mocht hij blijven! Een leven als een prins had hij daar gehad, overdag binnen, ’s nachts vaak buiten in de boot op het water om fijn te vissen. Was er soms onraad, dan voeren ze, er waren nog twee Joodse onderduikers, de polder in en ze waren daar onvindbaar. Tante Zwaan had ervoor gezorgd dat hij een persoonsbewijs kreeg met eigen foto onder de naam Paul Jansen. In vierenveertig kon hij zomaar de molen verlaten. In vijfenveertig was hij naar Canada gegaan, waar een tante woonde. Daar had hij medicijnen gestudeerd en nu was hij missie-arts in Indonesië onder de naam Brezezinski Jansen, roepnaam Brits. Nu was hij met verlof naar Nederland gekomen om Tante Zwaan in Broek op Langendijk en de familie Meester in Diepenveen te bezoeken. Bij Tante Zwaan was hij al geweest. Zij woonde niet meer op de molen, maar in het dorp zelf, in een bejaardenhuisje. Ze had hem verteld dat haar verzetswerk op Molen I haar een pensioen opgeleverd had van de ‘Stichting 1940 – 1945’, die echte verzetsstrijders en hun nabestaanden steunt. Toen ze hoorde dat Brits ook nog naar Diepenveen moest, had ze gevraagd of hij de groeten aan Henk en Rie wilde overbrengen. Henk en Rie Preusterink waren dat. Kende Top die?
Top kende maar ene Preusterink, maar die was al overleden. Die had gewoond aan de Dorpsstraat, waar nu al jaren schilder Pasman zijn zaak had. Precies, dat was de oudste broer van Tante Zwaan. Top pakte onmiddellijk de telefoongids: Ene J.H. Preusterink woonde aan de Wechelerweg. Top duidde Brits exact waar dat was.
Ze had trouwens ook nog een zuster en een broer in Deventer wonen, maar daar kwam ze nog zelf, hoewel ze op één januari negentien vijfenzeventig al tachtig werd. Met haar zuster was ze zelfs deze zomer op vakantie in het Zwarte Woud geweest! Wat een krachtige vrouwen! En wat een beroemde molen, die Molen I in Broek op Langendijk. Iedereen kende daar nog de stevige Tante Zwaan met haar man Dirk en haar verzetswerk. Hulde!
Top zei dat hij het mooi vond dat het polderdorp Broek op Langendijk op die manier verbonden was met het dorp Diepenveen!
Toen vertelde hij over Peter van Seffens en Ineke; dat Ineke zijn dochter was, dat zij trouwen zou met een eilandbezitter, dat die knul na de eerste november daardoor miljonair werd, dat hij,Top, en Tine een zoon hadden, Jos, dat die al weer in Groningen orthopedagogiek studeerde. Daarop antwoordde Brits dat hij op Inekes huwelijksdag nog in Nederland was en zeker bij de plechtigheden zou zijn.