102 Landgoed-Camping
De volgende dag was het zondag. Peter had zich voorgenomen, zei hij, de erfenis aan de mond van de Eems aan iedereen te tonen. Oma, Willy en Top zouden als eersten met de heli mee. Jos sleepte hem naar het platform. Om half elf stegen ze op. Het was een afstand, hemelsbreed van ongeveer honderd en veertig kilometer, een goed uur vliegen.
Top had geen tijd om naar de handelingen van de piloot te kijken. Hij wilde zien hoe vliegen met zicht ging. Hij constateerde dat hij de ‘kaart’ van Nederland herkende beneden zich. Wat makkelijk, die glazen koepel van de ‘Alouette’.
Olst, Dalfsen, Hoogeveen, Westerbork, Winschoten, de in aanleg zijnde Eemshaven, schoten onder hen voorbij. Peter vertelde ondertussen ook over welke dorpen en gehuchten ze vlogen. Hij wees erop dat zijn particuliere veerboot voorlopig nog in Delfzijl meerde, want de echte aanlegsteiger in de Eemshaven zou pas in zesenzeventig klaar zijn. Hij vertelde dat Krottmer tot de gemeente Delfzijl behoorde. Peter maakte een ruime rondvlucht boven het eiland voor hij het toestel aan de grond zette.
Om half twaalf landden ze op Krottmer, op de betonnen thuishaven voor helikopters. Die van Peters grootvader stond er ook. Dat was er een met twee hefschroeven, een grote dus. Peter zei ten overvloede dat die nu ook van hem was.
Vanuit de lucht had Top al gezien dat er een kleine zeewaardige veerboot aan de steiger lag. Ook auto’s en kleine caravans konden ermee vervoerd worden. Toen kwam er een heel grote verrassing: Peter vertelde dat mensen met een kampeerpaspoort of een kampeerbewijs op Krottmer mochten kamperen, zelfs met kleine caravans. Top had ook al gezien dat het eiland bijna cirkelvormig was, dat uit de lucht de achttien holes golflink duidelijk te zien was in het golvende terrein. Koeien en schapen liepen in grazige weiden. Een brede duinenrij lag aan de zuid- en noordzijde van het eiland, een stevige dijk aan de westkant. Aan de oostzijde lag een honderden meters breed zandstrand achter de smalle duinenrij. Bij het haventje stond een vuurtoren.
Ze liepen naar het ‘kasteel’. Bij de deur stonden de bedienden al te wachten. Het was een echtpaar, jong en flink. Zij stelden zich voor: Johan te Slaa, technisch beheerder van de boerderij, Mientje te Slaa-van Vooren, huishoudster. Ze lieten het hele huis zien: beneden een salon en een woonkeuken, badkamer met toilet en douche, twee ruime slaapkamers, biljartzaal, rookkamer, goed geventileerd, centrale verwarming door het hele huis. Het huis was verbonden met de stal, waar de koeien ’s winters moesten staan. Afgeschut waren twee paardenboxen, die leeg waren. Boven: vier grote logeerkamers, bestemd voor pensiongasten. Ze waren dit jaar niet verhuurd. Top had trouwens al gezien dat er ook geen kampeerders waren. Het bleek dat door de ziekte van zijn grootvader het hele seizoen de camping gesloten geweest was. De zolder: één grote ruimte, planken vloer, grenen, een schitteren gebint daarboven. De technisch beheerder vertelde dat bij al te slecht weer de campinggasten daar mochten verblijven, ook ’s nachts.
Honderd meter achter het kasteel stond het huis van het boerenechtpaar dat het vee verzorgde. Dat waren Meneer en Mevrouw De Boer-Landman, zeg maar Henk en Rietje. In het huis ernaast woonde de familie Te Slaa, Johan en Mientje.
Met een jeep reden ze over de smalle bitumenwegen het hele eiland over en bezichtigeden aan het eind de veerboot. Die heette ‘PETRUS II’. Blijkbaar was er ooit een eerste ‘PETRUS’ geweest.
“Ik hebbe een pärredies ezieen”, zei Top, toen ze weer in de heli zaten. Om drie uur waren ze weer thuis. Toen gingen Tine, Jos en Ineke kijken. Zij waren mogelijk nog enthousiaster over wat ze gezien hadden!