97 Zorg
Op maandag de derde september werd het schooltje opnieuw bevolkt. Er kwamen drie mannen van de Lathmer, het tehuis voor verstandelijk gehandicapte mensen, die niet redzaam waren en begeleid moesten worden, ook bij hun arbeidstherapie. Burgemeester Crommelin had aan Jan Kramer gevraagd of hij het eens met deze mannen proberen wou. Jan vond het een uitdaging, Top trouwens ook! Hij besloot zijn medewerking te verlenen bij de zorg voor deze lieve mensen, want lief waren ze alle drie. Toen ze om tien uur die morgen met z’n allen aan de koffie zaten, Jan, Tine, Top, de boeren en hun vrouwen, Peter, de drie ‘jongens’ van de Lathmer, Ineke en Jos, mocht Peter eerst het woord.
Hij vertelde dat hij maatschappelijk werk verrichtte in dienst van de Nederlands Hervormde Kerk in algemene dienst, dat de Lathmer ook onder zijn werkterrein viel, dat hij Ineke had leren kennen op Prahljüst in de Harz, dat hij nu met haar ging. Hij had in Geesteren gewoond, maar om dichter bij Ineke te zijn had hij kamers gehuurd vlak bij het Deventer station; bovendien zat hij daar heel goed voor zijn werk, want hij moest heel het land door reizen. Hij zou ook deze mannen, hij knikte naar hen, regelmatig hier bezoeken.
Toen mochten de nieuwe heren zich voorstellen. Ze bleken René, Eddy en Hans te heten. Ze waren alle drie opgegroeid in het voormalige Nederlands-Indië, daar ook geboren trouwens, alle drie in 1920. René vertelde dat hij een klein spraakgebrek had, dat hij wel lezen maar niet rekenen kon en erg onhandig was. Hij was erg klein van stuk; dat zag iedereen. Hij sprak deftig, bleek van adellijke oorsprong te zijn. Zijn vader was planter geweest op een theeplantage.
Eddy sprak zeer beschaafd en formuleerde als een echte spreker. Hij leek wel een dominee. Ook hij droeg een bril. Hij vertelde dat hij altijd alles verkeerd deed en dat men er bij moest staan bijvoorbeeld als hij zich aankleedde. Hij wist dan vaak niet meer hoe dat moest. Hij had een gebogen rug en hij vertelde dat hij wat mank liep. Dat had Top al geconstateerd.
Hans sprak heel opgevoed, iedereen was bij hem ‘meneer’ of ‘mevrouw’. Hij zei dat hij graag rookte, Caballero, maar dan zonder filter. Hij zei eerlijk dat hij niet van werken hield, wel van koffiedrinken met een sigaretje erbij. Hij vond het jammer dat hij hier in de kamer niet mocht roken.
Jos en Ineke vertelden wat zij deden. Jos ging verder studeren aan de Groninger Universiteit, wat vertelde hij maar niet en Ineke vertelde dat zij naar de Landbouwuniversiteit in Wageningen ging, daar net begonnen was.
Jan Kramer vertelde dat hij, waar nodig, de mannen les geven zou, maar dat hij hun kunnen eerst wou testen.
Toen kwamen Top en Tineke aan het woord. Ze vertelden dat ze na een jaar vakantie weer aan het werk wilden. Zij zouden met hun vijfpersoons auto en met het openbaar vervoer regelmatig een dagje opstap gaan met de heren, naar plaatsen waar die heren graag heen wilden.
Toen gingen de drie onder leiding van de boeren een ‘excursie’ over de erven, door de weiden, langs de stallen, langs de kippen, langs de schaapskooi enzovoort maken, om te kijken welk werk zij graag zouden willen doen. Hans zei meteen dat hij de kippen wilde doen, want dat had hij vroeger in Indië ook gedaan. De anderen hadden geen voorkeur.
Peter Seffens en Lange Jan overlegden intussen hoe zij de lessen zouden organiseren. Ze kwamen tot de conclusie, dat vertelden ze later aan Top, dat de heren ongemerkt onder het werk aangepakt worden moesten. Dat kon nu mooi, wan Lange Jan was met pensioen gegaan en hij kon praktisch de hele dag op de boerderijen aanwezig zijn.
De ‘Zorg’ om Eddy, Hans en René kon beginnen!