45 Klaar wakker
Top kwam hier niet weer. Dat wist hij zeker. Hij had totaal zijn bekomst van de belachelijke opvattingen van alle politieke vertegenwoordigers. Het was zo lachwekkend wat in het Konkelfoesment gebeurde, dat je erom huilen moest van het lachen.
Bovendien zou hij niet anders worden van welk oordeel van dit geacht college ook! Hij kreeg toch ongelijk, want in de rechtsstaat gaat het er niet om wie gelijk heeft, maar wie gelijk krijgt. En dat wordt zogenaamd democratisch beslist. De meeste stemmen voor of tegen iets hebben gelijk. Groter onzin kon men zich toch niet voorstellen!
Toen Pat Hartstra en Tobias Meester de achtkantige ‘superhall’ uitstapten, de frisse februarilucht in en de duinen opzochten, wees de gouden klok onder de luifel vier uur.
Ze stapten flink door het mulle duinzand en gingen in een duinpan zitten. Zij trokken hun wollen deken om zich heen – waar kwam die ineens vandaan? – en gingen liggen. Top keek Pat aan en hij zag plotseling dat het Tine was. Ineens besefte hij dat hij klaar wakker was, dat hij in een wit bed lag, dat er een goudgele klok aan de muur achter het voeteneinde van zijn bed hing.
Tine stond bij zijn bed, boog haar hoofd naar hem over, kuste hem op zijn voorhoofd.
“Iej bint ter weer”, zei ze in haar Splose dialect. Het viel hem op dat ze na jaren weer plat praatte en hij lachte: “Iej proat plat”, zei hij. “Dat bint de emoties”, lachtraande zij weerom.
Naast haar stonden Jos en Ineke. Een verpleegkundige stond op de achtergrond. Een witte dokter zag hij binnenkomen.
“Nu, U was af en toe een heel eind weg”, zei deze. “U heeft bij Uw ongeluk behalve veel gekneusde ribben een zware hersenschudding opgelopen; U hebt buiten bewustzijn heel wat wartaal uitgeslagen over ‘konkelefoezen’ en ‘voetballen’ en de ‘Leeuw van Milaan’ en ik weet niet al. Maar af en toe leek U terug te komen en dan keek U op de klok”.
Hij gaf Top de raad lang en rustig te blijven liggen, niet te praten. Hij vroeg Tine en de kinderen niet te lang te blijven, niet Tops geest te vermoeien.
De zuster vroeg of hij wat drinken wilde. Top zag dat zij op Tine leek. “Ik ben Pat Hartstra”, zei ze, “Ik heb mijn naam al wel eerder genoemd, maar ik denk dat U dat niet meegekregen heeft”. Ze droeg een leuke broche met een beertje en een aapje erop.
Jos boog zich naar hem over: “Vader, ik holle van oe”, zei hij. “En ik denke dat ik wel Dèventers proaten mag noe, want Moder pröt oke plat en iej dejen dat een enkele keer oke toen iej buten kennis wären”.
“Ik hebbe oeluu een lang verhaal te vertellen, um oe dood te lachen, möör dat laatste he’k gelukkig nieet edoan”, zei Top, “Möör ik wille noe echt rust. Komt oaver een paer uurkes möör weer”.
Tine en de kinderen namen afscheid. Top liet zich ontspannen door het zachte bed opnemen. Verbeeldde hij het zich of rook het bed naar de duinen?
Zuster Pat kwam aan zijn bed. “Waar ben ik?” vroeg hij. “Hier ma’j plat proaten, dat deej iej soms al tegen mien. Ik komme uut Battum en iej likt in het Geertruiden”.
Top lachte. Hij sloot zijn ogen. Ondanks de pijn aan zijn ribben en in zijn hoofd voelde hij zich lekker in slaap zakken.
Bij het bezoekuur ’s avonds zat Top half in de kussens, de pijn was al minder door voldoende pijnstillers. En Top begon zijn belevenissen van de afgelopen dag te vertellen. Hij deed dat in zijn eigen dialect, want, zo zei hij: “Dat is neudig um alles nog ens op een rietjen te zetten en al proatten ik altied Nederlands, ik dachte in de taal van mien moder!”