Pionnen onder de Preekstoel 13

> Categorie: Pionnen onder de Preekstoel Gepubliceerd: zaterdag 26 februari 2011

WITTE MAGIE                                                                                                      

 

Hoewel ze pas tegen een uur of twee naar bed gegaan was, was Ada de volgende morgen, zaterdag, al vroeg op. Bobs woorden “Misschien vertel ik je dan wel iets over de ontwikkelingen die gaan komen” hadden haar een onrustige nacht bezorgd van waken en dromen.

“Wat is hij van plan?” had ze zich bij herhaling afgevraagd.

Zo ging ze op in haar gedachten dat ze van het radionieuws van acht uur niets hoorde. Toch voelde ze zich niet onplezierig na Bobs telefonische uitlatingen; er was blijkbaar uitzicht op een betere toekomst.

Ze kleedde zich licht en luchtig; het beloofde weer een stralende dag te worden. Ontbijten deed ze ’s morgens nauwelijks; een toastje en een kopje thee waren voor haar voldoende. De fluitketel floot hoog en vrolijk luid om haar eraan te herinneren dat het water kookte. Neuriënd goot ze het over de zakjes in de theepot. Voor het raam zittend genoot ze daarna de zaterdagse stilte.

Een kwartiertje later stond ze op, ging naar de schuur achter het huis en pakte haar oude fiets. Eigenlijk kwam het haar wel goed uit dat haar ‘lelijke eendje’ met blikschade in de dorpsgarage stond; nu was ze gedwongen de vijftien kilometer naar Bobs huis per fiets af te leggen, een opgave, zelfs bij zonnig weer. Steunend en piepend zette het vehikel zich in beweging. De op de IJsseldijk altijd strakke tegenwind deed haar blonde haren wapperen in een vrolijke golf.

Ze voelde dat ze begon te transpireren van inspanning. Over de smalle weg met aan weerskanten de door hekken met prikkeldraad in rechthoeken gesneden weilanden, waarin het bonte vee rustig te grazen liep, hier in Overijssel nog wel, naderde haar diep uit de verte een donkere stip, al spoedig te herkennen als een fietser. Nader en nader kwam hij langs de zomers ritselende populieren, die hier met de streeknaam ‘kadassen’ aangeduid werden, vermoedelijk een verbastering van canadassen, de naam voor Canadese populieren.

Groter en groter werd de figuur die haar tegemoet reed en die zij tegenspoedde; het leek haar het einde van een spannende en vermakelijke film, waarin de hoofdpersonen langs een onafzienbare weg elkaar tegemoet rijdend, het geluk in elkaars armen vinden. Ze hoopte dat het Bob was. Hij was het niet.

 

Toen de fietser dichterbij kwam, kon ze onder zijn donkere pet een behaard gezicht, een lichtblauw overhemd, een donkere strik en een donkere broek in zwarte laarzen onderscheiden. Het was een politieman. Zijn moderne ringbaard was bruin. Een tiental meters voor haar stapte hij af, rekte zijn lange lichaam en verlengde dat met zijn linker arm.

“Halt! Afstappen!”

Het klonk donker en dreigend. Ada gehoorzaamde. De agent zette zijn fiets op de standaard, liep met grote passen om haar en haar oude karretje heen, bekeek toen zich bukkend het oude gammele geval van links naar rechts, van beneden naar boven, en haalde langzaam, als gold het een zeer belangrijk ritueel, een opschrijfboekje uit zijn borstzak en een balpen. Wijdbeens dreigend, boekje en pen tot borsthoogte geheven, vroeg hij: “Naam?”

“Wat is er aan de hand?” kaatste ze terug, in de hoop tijd te winnen. Hij wees op het stuur. “En?” vroeg ze. “De bel ontbreekt. Goed voor mijn bonnenquotem!” Hij had een onmiskenbaar Fries accent, merkte ze op; het zou wel een stijfkop zijn.

“Dat is toch niet erg agent? Hier is toch weinig verkeer; doet er niet toe of er een bel op zit”, zei ze met haar liefste glimlach.

 

 
 

Wij gebruiken één cookie, die essentieel is voor het functioneren van deze website. Lees meer: Privacy & cookies.

  Ik accepteer deze cookie.
EU Cookie Directive plugin by www.channeldigital.co.uk