Pionnen onder de Preekstoel 65
… Veel te edelmoedige kerel anders, die Cloeck; had nota bene in het “Dagblad voor Het Oosten” een berichtje laten publiceren om de aandacht erop te vestigen, dat hij achteraf bekeken keurig door de autoroofsters behandeld was, want dat zijn motorvoertuig in uitstekende staat in de in een briefje genoemde steeg aangetroffen was. Hij wilde dat vermelden “omwille van de objectiviteit”, zoals hij zei. Mooie boel was dat. Dan zou hij, Clerckx, wel in bladen kunnen laten vermelden dat het onderzoek stopgezet werd, omdat de misdadigers te kennen gegeven hadden dat hun raadselachtige optreden door henzelf verklaard worden zou, want die verzekering was toch gegeven. Wild gaf hij extra gas, schoot met gierende banden een flauwe bocht door. Enkele tientallen meters verder zag hij twee agenten staan, waarvan er een duidelijk zichtbaar een ontvangst- en zendapparaat droeg en de andere even duidelijk waarneembaar zijn hand opstak. Met gillende remmen stopte hij, zelfs voorbij de plaats waar zij stonden. Hij draaide het raampje omlaag, zag dat de oudste hem herkende. De man tikte aan zijn pet: “Morgen Meneer. Weet U hoe hard of U hier rijden mag?” “Vijftig”, antwoordde hij.
“Weet U hoe snel of U reed volgens de controlewagen?” Hij haalde zijn schouders op.
“Honderd en tien, Meneer. Mag ik Uw rijbewijs zien, Meneer?”
“U kent mij toch? Ik ben officier van justitie in dit arrondissement … . Ik heb haast …, drukke bezigheden … . Begrijpt U?”
“Niets mee te maken”, zei de jongste, die een soort antenne droeg, “Uw rijbewijs graag, Meneer; dat vermeldt een persoon en geen functie. Wij moeten verbaliseren zonder aanzien des persoons”.
Bijna zijn zelfbeheersing verliezend zocht Meester Clerckx in het dashboardkastje, toen in zijn op de achterbank liggende colbertje, roodaanlopend, want zijn zoeken bleef vruchteloos.
“En Uw andere papieren?” vroeg de oudste.
“Zitten in dezelfde portefeuille!” snauwde de heer Clerckx.
“Windt U niet zo op, Meneer, wij zijn allemaal mensen met dezelfde gebreken. Zegt U maar eenvoudig Uw naam, voornamen, adres en geboortedatum”, probeerde de oudste agent vriendelijk. “Dan krijgt U gewoon twee processen-verbaal, een voor overschrijding van de maximum snelheid en een voor het niet in bezit hebben van de vereiste geldige papieren”, doceerde de jongste, “en dan mag U zelf beslissen of U beide gevallen wilt laten schikken of voorkomen”.
De laatste opmerking klonk zo treiterend, al was het niet zo bedoeld, dat Clerckx “Snotneus, houd je erbuiten!” schreeuwde. En dat had hij niet moeten doen, want woord en toon duidden op een heuse belediging van een ambtenaar in functie.
“Rustig, Meneer”, suste de oudste. “Wij zullen even de wagen oproepen”.
“Belediging van een ambtenaar in functie”, stelde de jongste laconiek vast. En in het toestel: “Hallo, inspecteur, komt U even? Moeilijkheden met een cliënt”.
Er klonken wat krakende geluiden en een onduidelijk antwoord. De inspecteur kwam aangewandeld in de morgenzon. Amechtig, bezweet en totaal in de war hing Meester Clerckx in de wagen.
“Moeilijkheden, Meneer Clerckx?” vroeg de inspecteur. Meneer maakte een wegwerpgebaar naar de agenten. “Vertelt U nu eens rustig wat er aan de hand is”, zei de inspecteur. “Eens even kijken”. – Hij keek naar het nummer van de wagen - . “O ja, U reed honderd tien; dat is natuurlijk nogal wat”…. .
Clerckx zuchtte … .