Pionnen onder de Preekstoel 62
… Het doel van de wandeling bleek de tuin te zijn, waar stoelen en tafels op het door vele bonte kleuren omzoomde grasveld stonden. Het was er onder de vele vruchtbomen zuiver en koel. De nonnen zochten zich een plaats, de politiemensen zetten zich stijf op de stoelen, de heren hun petten onder de rechter arm. Dit was geen plek om de achtervolging voort te zetten. Hazen en jagers kregen rust.
Recht tegenover elkaar zaten ze nu, de dames naast de moederoverste. Zo konden ze elkaar uitstekend observeren, terwijl de koffie met koek geserveerd en genuttigd werd; zwijgen was normaal als in een pantomime. Voortdurend keken zij naar elkaar, maar langzamerhand niet meer als jagers en prooien. Af en toe kon er zelfs een blik met een lachje van verstandhouding af. De sfeer bevorderde een woordloos contact. In die blijde stilte begon tussen twee paren iets op te bloeien, wat beide partijen steeds onzekerder maakte. De jacht was niet enkel tot rust gekomen, hij raakte in een impasse.
De lust zich door deze mannen te laten grijpen steeg bij de dames. Het jagerskostuum af te gooien en een van de prooien in de armen te sluiten en te beschermen, dat verlangen bekroop de heren. Allen voelden dat zij zo moesten blijven zitten onder de nieuwsgierige blikken van de koffiedrinkende nonnen van deze zwijgende gemeenschap, want zij kwamen niet meer onder elkaar uit. De onzichtbare Sint Hubertus had hun in zijn zachte, dwingende greep. De onzekerheid maakte plaats voor verwachting en verlangen, het verlangen voor weten: lichamelijke vermoeidheid en innerlijke strijd weken voor iets onuitspreekbaars, wat dikwijls met het woord “geluk” aangeduid wordt.
“Zo, dames en heren, gaat U nu maar mee naar mijn kantoor”.
Moederoverste verbrak de stilte en zij stond op. De dames en heren volgden haar. Alsof het heel natuurlijk was – en dat was het – , kwam Bert naast Olga en Petra naast Leen te lopen achter Moederoverste naar haar kamer. Zij nam plaats achter haar bureau.
“Welke boodschap had U voor mij?”
Vriendelijk lachten haar ogen achter de grote brillenglazen in het witrimpelige oude gezicht. … Olga keek Bert, Petra Leen aan. … Petra nam het woord: “Wij – ze wees op Olga en zichzelf – zijn geen echte agenten; we spelen ervoor, maar dat is een heel lang verhaal… “. Het klonk als het begin van een biecht. …
“Deze heren willen ons arresteren, wat hun goed recht is, maar wij moeten die arrestatie vermijden; we vluchtten hier binnen. Wij wisten niet dat dit een klooster was. De heren kwamen ons achterna … . Zodoende..”, zei Olga. …
Ze maakte een hulpeloos gebaar met haar handen.
“Als jullie in het hele land optreden, heb ik erover gelezen”. …
Moederoverste gebaarde naar het stapeltje kranten voor haar. De heren knikten.
“Wij zullen de dames mee naar het bureau moeten nemen, maar we doen dat niet graag”, zei Leen teleurgesteld. “Eerlijk gezegd voel ik me bela…. beroerd”.
“En ik me rot!” gooide Bert eruit.
Moederoverste, met pretogen kijkend van de een naar de ander, begreep het helemaal, hoewel het begin van een dergelijke ‘verbintenis voor het leven’ zich nooit zo concreet binnen de muren van haar klooster afgespeeld had. …