"Ik heb een gat in mijn klomp ... ." 1/ 2 april 1945
"Ik heb een gat in mijn klomp, maar dat is beter dan een klomp in mijn gat", zou Vader zeggen.
Even later kwamen ze langs een boerderij. Tegen het bakhuis stonden vijf paar 'geschuurde' klompen. Het was stil op het erf."Pas er daar eens een paar van", zei Hazelhoff."Da's stelen", zei Nolle."In dit geval niet", zei Bouwknecht, die al wat ouder was, "je kunt het de boer niet vragen, want ze zijn er niet en misschien hangt je leven er van af!"
Dus paste Nolle een paar klompen. En nog een paar. Het middelste paar paste precies."Die neem ik", zei hij, "en op mijn paasbest ga ik verder."
In Elsenerbroek ontdekten ze, waar ze waren. Het stond op een bordje en een eindje verder ook nog op een paddestoel. Op een hoek zat een bakkerswinkel. De paaskuikens zaten voor het raam van de étalage. Gerrit trok aan de bel. Die galmde door het huis. Een vriendelijke kerel deed open."Heb je misschien ook een broodje voor ons?" vroeg Jan. "Wij hebben honger en moeten nog helemaal naar Deventer."
De bakker wilde graag inlichtingen over de Canadezen."Morgen konden jullie wel eens vrij zijn", zei Bouwknecht. "De Canadezen zijn al in Goor."
Dat laatste raadde hij maar, maar misschien waren ze er al. Ze kregen een paar broden van de bakker en liepen verder door de mooie paasnatuur van de eerste april.Bij Markelo staken ze de weg over, liepen een eindje verder rechtsaf naar De Wippert, weer langs zandwegen, waar ze niemand tegenkwamen. Vandaar ging het over Loo en de Oxerhof naar de Snippeling. Met nauwelijks rust onderweg liepen ze er een uur of zeven over. Tegen een uur of vijf 's middags staken ze bij het Overijsselsch Kanaal naar Raalte de Rijksweg over, juist op het moment dat er uit de richting Holten een boerenkar kwam aanrijden. Het was een van die karren die met boer en al in Schalkhaar gevorderd waren die zaterdag. Ze hielden hem aan en vroegen de boer of ze mee mochten. Op ging het naar de Cröddenbrug. Kort daarvoor sprong Bouwknecht van de wagen, want hij woonde bij de RietmansbrugBij de Cröddenbrug stond een Duitse wacht. De vier jongens doken onder wat zakken die op de kar lagen. Ongeschonden kwamen ze in Schalkhaar aan. Toen was het tegen zeven uur. Ze gingen naar Tante Riek Sterling, een zuster van Moeder, die vlakbij de molen woonde. Zij en Ome Derk sloegen de handen in elkaar.
"Hoe is't mogelijk dat jullie er levend afgekomen zijn." Tante maakte gauw aardappelen met wortels klaar. Ze schrokten het werkelijk naar binnen, dat viel Gerrit op, en dat wou wat zeggen. Met zijn vieren sliepen ze in een twijfelaar, twee met het hoofd links en twee met het hoofd rechts.Ome Derk kwam hen Tweede Paasdag al vroeg wakker maken."Ik ga naar Deventer", zei hij, "want als broeder van Brinkgreve kan ik gaan en staan waar ik wil, en dan breng ik jullie vader mee en ik zorg voor fietsen. Dan kunnen jullie door 't Smokkelpaadje naar de Govert Flinckstraat fietsen."
Zo gebeurde het. Daar stond Vader, met de tranen in de ogen."Ik dacht, dat ik jullie nooit weer zou zien", zei hij.
Vader had Moeders fiets bij zich. Hazelhoff ging lopen. Hij woonde aan de IJssel de Schepperstraat. Hij ging door het bouwland. Ze fietsten op de fietsen van Tante Riek, Ome Derk en Moeder door het Driekwartierslaantje, over de Diepenveenscheweg en door het Smokkelpaadje naar de Govert Flinckstraat."Ik heb de paaseieren voor jullie bewaard", zei Moeder, "ik heb mij helemaal niet ongerust gemaakt."
Even later zaten ze samen met Tante Mientje en Ome Ep aan tafel om hun belevenissen te vertellen. In de verte rommelde het af en toe."Nog een kilometer of dertig, dan zijn de Canadezen hier", zei Gerrit, "als ze Deventer maar niet in puin schieten; ons huis in de Ravenstraat is in februari ook al helemaal weggebombardeerd.""Het komt wel goed, jongen", zei Ome Ep, en hij ging voor Vader en zichzelf een paar lekkere sigaren maken.