Ome Gerrit leek op ... 1943
Ome Gerrit leek op Gerrits vader: nogal zwart, sluik haar met een scheiding links, een wat ronde rug, en een neus van het oude volk. Ze hadden hem dan ook al vaak voor Jood aangezien en hem er op gewezen dat hij zijn ster moest dragen. Voor hem was het gelukkig geweest dat hij geen Jood was, want anders was hij al lang bij een razzia opgepakt en wie weet waar heen gebracht.
"Fijn, dat jij er bent, jong; geen narigheid onderweg gehad?" Gerrit knikte: "Ik ben er goed door gekomen."
"Heb je al gegeten?"
"Ja, bij tante Griet", zei Gerrit.
"Dan kun je hier mooi een kopje thee drinken, wij hebben nog echte Engelse en geen surrogaat", zei Tante. De meisjes zaten verlegen aan tafel te kijken en zeiden niks.
"Praat eens wat met je achterneef", zei ome Gerrit, "hij komt hier niet zo vaak." Maar het bleef bij giechelen en kijken. Ome Gerrit stond op en ging naar achteren, naar het magazijn, en kwam even later terug met een paar glimmend zwarte lage schoenen.
"Hier, maat vierenveertig, die zullen je wel passen. Trek ze dadelijk maar aan, want dat is niets meer." Hij wees op Gerrits voeten.
"Laat die van je vader eens even zien. Daar kan 'k ook niets meer aan doen. Zeg maar dat hij voor zes knotten wol een paar nieuwe van mij krijgt. Die nieuwe van je kosten vijftien gulden negenentachtig, vooroorlogse prijs." Gerrit betaalde meteen.
"Wanneer komt je vader in Zutphen?"
"Hij moet over veertien dagen naar ome Herman".
"Laat hem dan maar langs komen. Die wol geldt natuurlijk alleen maar, als hij die nog heeft, dat begrijp je.
"Toen Gerrit de 'buit' binnen had, haastte hij zich zijn thee uit te drinken, want hij wilde weg. Die meisjes maakten hem zenuwachtig en ze hadden nog van die mooie donkere ogen ook. Met tante Mies wist hij ook niet goed raad. "Ik moest maar eens gaan", zei hij daarom. Niemand hield hem tegen en zo zat hij weer richting Deventer te trappen met zijn nieuwe schoenen aan. Nog in Zutphen, aan de Singelwaterkant, maakte hij zijn nieuwe schoenen oud. Hem kon niets meer gebeuren. En het beviel hem ook uitstekend dat hij nu die oude turftrappers van zijn vader niet meer mee hoefde te slepen. Wie niets bij zich heeft, heeft ook niets te verantwoorden.
Voor hij het wist, was hij al weer in Gorssel. Wat een mooie plaats was dat toch, en wat een natuur. Zelfs met die kalende bomen tegen de wintertijd, was het nog erg mooi. Doordat hij zo om zich heen zat te kijken, lette hij niet op wat er voor hem gebeurde. Hij schrok zich dan ook een bult, toen hij plotseling hoorde: "Halt, afstappen!" Het was een landwachter in zijn poepgroene uniform, geweer aan een riem aan de schouder.
"Wat heb jij in die tas?" De landwachter wees naar Gerrits fietstas.
"Lucht", zei Gerrit brutaal. De landwachter liet zich niet uitlokken.
"Open maken, die tas!" Gerrit deed de tas los. De landwachter keek er in.
"Wat heeft daar ingezeten?"
"Laat ik eens zien", zei Gerrit, "vorige week naar de boer geweest aardappelen halen; de zondag er na bij die andere boer rogge en boter; maandag ..."
"Stop maar", riep de landwachter, "je zit me te beduvelen; laat je persoonsbewijs maar eens zien." Gerrit haalde het uit zijn kontzak.
"Alstublieft", zei hij, "en kijk maar goed, want binnenkort hebben we dit niet meer nodig!"
"Duitsland wint op alle fronten", zei de landwachter plechtig en gaf Gerrits persoonsbewijs weer.
"Waarom noemen jullie het Russische front dan van elastiek?" vroeg Gerrit.
"Omdat het veert."