Van verbazing ... 1943
> Categorie: Een Deventer jongen in oorlogstijd
Gepubliceerd: vrijdag 16 oktober 2009
Van verbazing deed de 'groene' zijn pistool weg, Gerrit gooide de bal naar de verschrikte jongens, die wegstoven, en liet zich naar beneden glijden. Daar stond 'der Chef' zijn ondergeschikte al uit te kafferen: "Sie sollen aufpaszen, ich hätte diesen Bub' erschieszen können, Schweinenschwanz!" Dat laatste woord had Gerrit nog nooit gehoord, maar hij kende het wel: varkensstaart. De 'groenen' keken niet eens meer naar hem, dus verdween hij maar. Hij was blij, dat hij zich een beetje met Duits redden kon, want al hield je niet van de moffen, je moest je toch tegen hen kunnen verdedigen. Wat dat betreft, kon je toch ook wel eens lachen. Er woonde bij hen in de straat een man die wel eens met een van die wachten aan de praat wilde. 't Was winter en zeer koud en die man wilde een praatje over het weer houden. "Es is kaus bausen, de bloemen stehen auf de rausen", zei hij tegen een mof. "Was?" vroeg die en harder: "Es is kaus bausen, de bloemen stehen auf de rausen!" "Was sagen Sie?" En nog harder: "Es is ..............!!" En zo maar door. Steeds harder. Hij dacht dat die mof doof was. Appie Nekkers werd voor Gerrit deze zomervakantie een nieuw en apart hoofdstuk. Hij was chauffeur op de trekker met oplegger van de houthandel van Stoffel. Gerrit trof hem een keer op de houtwerf van Stoffel toen hij daar houtjes zocht om het fornuis aan te maken. "Heb je zin met mij mee te rijden", vroeg Appie. "Ja, meneer", zei Gerrit. "Zeg maar Appie", zei Appie. En zo bleef het. Gerrit had al gauw door dat Appie hem niet alleen voor de gezelligheid meenam. Nee, er waren nog twee redenen. Ten eerste liepen de meeste auto's op houtgas, alleen de moffenwagens niet, want de benzine en olie waren op rantsoen. Achterop Appies trekker stond de houtgasgenerator. Dat was een grote ketel met daar bovenop een deksel die je goed kon afsluiten. In die ketel werden houtblokjes gestort, daarvan hadden ze er bij Stoffel genoeg, en tegelijkertijd brandde er onderin een spaarzaam maar fel vuurtje, zodat het hout bij langzame verbranding door de hitte zijn gas afgaf, dat via een leiding naar de ontbranding, het hart van de motor, werd geleid. Er zat een meter aan de ketel, om de gasspanning in de gaten te kunnen houden. Dat werd Gerrits werk. Ten eerste mocht de spanning niet te laag worden, want als de spanning te laag was, dan moest er gestopt worden om hout bij te vullen en het vuur wat op te stoken, omdat je anders op een bepaald moment niet verder meer kwam. Ten tweede konden ze door het geluid van de motor de Engelse en Amerikaanse jagers niet horen die overdag met hun boordgeschut probeerden het wegverkeer en de spoorverbindingen lam te leggen. Als er nu echter een aanval uit de lucht kwam, dan had Gerrit dat vliegtuig al lang aan zien komen en werd de trekker gauw onder de bomen gereden. Gerrit ging alleen mee, omdat hij wist dat Stoffel niet voor de moffen werkte. Op die manier kwam hij in drieënveertig nog eens ergens: Apeldoorn, Nunspeet, Harderwijk, Hattem, Zwolle, Wijhe, Olst. Als Appie tijd had, gingen ze lekker in het gras liggen in de waarden, of ze gingen zwemmen. Zo vloog de vakantie voorbij.