Misschien had dat ... jan. / sep.. 1942

> Categorie: Een Deventer jongen in oorlogstijd Gepubliceerd: donderdag 15 oktober 2009
Misschien had dat gekund als ze ondergedoken waren, maar waar blijf je met negen man, zeker als een daarvan nog haast een baby is? "Kan Cor niet alleen onderdu­iken", had Gerrit nog opgemerkt, maar daar voelde Vader niets  voor. "Wat een scheiterd", dacht Gerrit eerst. Vader had zijn gedach­ten geraden. "Wat een schei­terd, he!?" zei hij. "Maar liever voorzichtig, zodat we allemaal in leven blijven, dan één in leven en de rest in het concentratiekamp. Let maar eens op, wat ze met de Joden aan het doen zijn ... En kijk dan ook eens even naar Käreltjen ..." De tranen stonden hem in de ogen. Gerrit dacht aan de Joden die hij bij razzia's opgepakt had zien worden en keek naar Käreltjen, die nog twee moest worden.Er was nog iets ergs gebeurd. Moeder had weer een kind gehad, maar dat was maar twee dagen oud geworden: Lucretia. Zo heette Moeder ook ... Lucretia was het tweede meisje en eindelijk een kind, dat naar Moeder genoemd was ... Wat een verdriet ... Terwijl Moeder nog in bed lag, reden Vader en de grote jongens met twee koetsjes, zwart, van Sönnenberg, naar de Begraafplaats aan de Raalterweg. Vader met het kleine kistje in de arm in het voorste, met dominee Lugti­ghe­id, zij in het achterste ... De eerste dode in hun gezin in de oorlog. Gerrit was bang dat het niet de laatste zou zijn. En nu zat Cor ook nog in Het Zwarte Woud. Hij schreef dat hij in Calw  terecht gekomen was, ten zuidwesten van Stuttgart, en dat hij geen last meer had van zijn astma. Toen Vader dat stukje uit zijn brief voorlas, klonk het alsof hij zijn zoon in een vakantiekolonie had zitten. "Dan is 't tenminste nog ergens goed voor", zei hij.Met Jan hadden ze trouwens ook wat beleefd. Die moest opkom­en voor de Arbeidsdienst. Dat was een dienst, die voor het leger in de plaats was gekomen, met dit grote verschil dat die jongens niet tegen de moffen mochten vechten, maar voor de moffen op het land moesten werken. Zo moest Jan bijvoorbeeld aardappelen rooien, van die grote veenkluiten. Daarvoor had hij van die ijzeren puntige doppen om aan de vingers te doen. Ook voor hem was er geen ontkomen aan. Op een zaterdag kwam hij met verlof thuis. Af en toe zat hij in zijn haar te graaien en te krabben. Moeder ging dat eens van dichtbij bekijken: op zijn kraag liep een vette luis. Maar die constatering kwam te laat. Behalve Vader, die elke dag nog op reis ging, en Moeder, die haar haren, prachtig donker krulhaar, iedere dag heel goed verzorgde, zaten ze allemaal op het hoofd onder de luis. Ook Jennie, die een prachtig kopje lichtblond haar had. Moeder trad zeer doortastend op. De jongens werden 's maandags helemaal kaal geknipt, ook Jan. Ze kregen een echte kaaskop. Met Jennie was Moeder voorzichtiger. Bij haar werd moeder   de neten de baas met de luizenkam en petroleum. Al die behandelingen van Jennie moesten in de achterkamer gebeuren. De kachel was wegens gebrek aan brandstof verhuisd van de achterkamer naar de voorkamer, aangezien hij daar toch niet hoefde te branden. Hierdoor kon het kolenfornuis van de keuken naar de achterkamer, zodat ze nu in de kamer kookten, wat die winter wel nodig was ook, want wat werd die weer streng. De ketels warm water gingen nu zo van het fornuis in de zinken teil. Als ze 's Zaterdags een bad namen, was dat hartstikke gezellig.Gerrit zat inmiddels al weer in de derde klas van de HBS, en toen hij vijftien werd, moest hij naar het stadhuis om een persoonsbewijs te halen, pasfoto's meebrengen. Een Ausweis noemden de moffen dat. Die morgen wandelde Gerrit naar de Polstraat, daar zat de secretarie. Hij liep daarheen met het gevoel dat hij nu een gevangene werd, want dat persoonsbewijs moest je altijd kunnen laten zien en een valse naam met dito adres opgeven aan een landwachter, een 'pit' of een mof, was er nu niet meer bij. Trouwens, misschien was hij aan de andere kant wel iets beter af, want hij leek wel achttien en één keer geloof­de een mof bij een razzia eigenlijk niet dat hij nog geen vijf­tien was. "Du lügst, verdammt noch mal!" zei hij, maar toch liet hij hem gaan. Zo prakkezerend liep hij over de Drakenbrug en de Zwols­estraat, de Nieuwstraat, door en over   de Stromarkt en De Kleine Poot naar het Grote Kerkhof. Onderweg zag hij haast geen mannen, wel meisjes en vrouwen. Hier en daar liep een mof met geschouderd geweer. Als hij zo'n kerel tegenkwam, deed hij net of hij hem niet zag.


 
 

Wij gebruiken één cookie, die essentieel is voor het functioneren van deze website. Lees meer: Privacy & cookies.

  Ik accepteer deze cookie.
EU Cookie Directive plugin by www.channeldigital.co.uk