In de Ravenstraat ... 10-05-40
> Categorie: Een Deventer jongen in oorlogstijd
Gepubliceerd: dinsdag 13 oktober 2009
In de Ravenstraat (1) liepen al wat mensen in de richting van de IJssel. Die wilden vast en zeker ook naar de spoorbrug kijken. "Hé Kuijkie", hoorde hij achter zich. Dat was Teun, een van zijn vriendjes. 'Kuijkie' was Gerrits roepnaam, omdat hij Kuijk heette. Het was geen scheldnaam, helemaal niet, Teun was de vriend die hij het langst kende, hij had hem al leren kennen op de kleuterschool in de Rijsweerdseweg, dat was jaren geleden. "Ga je mee aan de IJssel kijken, Teun?" "Ja, ze zullen de brug zo wel opblazen. We gaan aan de lage loswal staan; kunnen we het goed zien." Ze liepen samen verder.Er stonden al een heleboel mensen, die allemaal wilden zien hoe de brug de lucht inging. Ineens steeg er bij de eerste boog wat rook op en meteen daarna klonk er een doffe knal. Meer gebeurde er niet. "Het leger van Jan is weer bezig!" riep iemand en alle mensen begonnen te lachen. Er begonnen soldaten naar de plek te rennen, waar de boog doormidden had gemoeten. Het duurde zo lang voordat er iets gebeurde, dat Teun, Gerrit en Jan en Nolle, die er ook bijgekomen waren, maar onder aan de IJssel gingen kijken, in de richting van de houtwerf van Stoffel. Daar lagen de roeibootjes van de mensen bij hen uit de buurt. Ze waren daar al zo vaak stiekem de IJssel mee op geweest, dat ze dat iets heel gewoons vonden. Maar dit keer ging het feest niet door: van de overkant kwam een grijze ijzeren boot van de genie, de soldaten die in de oorlog bruggen moeten slaan en zo. "Blijf van die bootjes af!" riepen de soldaten. Aan de wal gekomen, begonnen ze meteen de roeibootjes te vernielen: de bodems werden ingeslagen. "Waarom doen jullie dat?" riep Gerrit, "Die mooie boten." De soldaten zeiden dat ze bang waren dat de moffen er de IJssel mee zouden oversteken.Dat hadden ze nog niet gezegd of er verscheen een Messerschmitt (2) boven de brug. Hij bromde als een scheermes. Vlak bij de kazemat aan het eind van de spoorbrug over de IJssel daalde hij langzaam naar beneden tot bijna op de uiterwaarden. Toen hij praktisch aan de grond stond, steeg hij weer op, liet een lichtkogel los - en het was toch al zo licht buiten - en vloog weer naar het oosten."Kunnen jullie die mooie boot niet mee naar de overkant nemen?" vroeg Gerrit aan de soldaten. Hij wees op de mooie punter van Lagers. De soldaten keken elkaar aan. Vervolgens gingen ze beter te werk: oude bootjes gingen eraan, nieuwe bonden ze met een touw achter hun eigen boot. Later zag je een hele sliert roeibootjes naar de overkant varen.De jongens gingen terug naar de brug. De ladingen zaten nu blijkbaar op de goeie plaats, want de soldaten waren van de brug af gegaan. De meeste mensen waren weggelopen om op de hoek van de Raven- of Perestraat te gaan staan; dan konden ze om het hoekje kijken en hun hoofd terugtrekken als er stukken rondvlogen. Maar de jongens bleven brutaal aan de IJssel staan. Ze waren nergens bang voor. Dat was ze nog bijna noodlottig geworden, want toen de eerste knal kwam, vlogen de verwrongen ijzeren balkbrokken hun om de oren. Gerrit schrok zich een bult en rende weg!“Verdriedubbeltjes, dekselse kwajongen!” hoorde hij plotseling, en meteen zag hij Jennie, zijn zusje, sataan, helemaal alleen, en een scherf vloog haar vlak langs het hoofd. Hij voelde zijn vader langs zich glijden en zag dat die Jennie greep. Dat grifte hij in zijn geheugen, zodat hij het nooit zou vergeten.“Had jij niet beter op je zusje kunnen passen!?” De woorden van Vader galmden hem door het hoofd.