38. 2005 ... Dreum ... Verrotte Zaak ... 1949
Gerrit dacht metene an een röödseltjen: ‘Twee koppen an ene stelle; roa .. , roa, wat is dat?’ Hee keek lachend noa de keerl diee binnen kwam, stond op en stiefelden op hem of. De man stak hem de hand too. Gerrit greep diee stevig, möör veulden enkeld een slappe massa. De man zag der oke wat papperig uut. Zoo kwammen völle patiënten in Hellendoorn der uut te zieen: dikke en wat papperig. Möör dissen was gin mense uut een sanatorium. Hee bleek een kantoormense te wèzen. “Ik ben de nieuwe Inspecteur van het Lager Onderwijs in de Inspectie Deventer. Ik heb gehoord dat U sinds eind juli voorwaardelijk goedgekeurd bent voor het onderwijs en ik dacht: ‘Kom A.L., ga die meester eens bezoeken; dan weet je wat voor vlees je in de kuip hebt’. U ziet er anders goed uit, een beetje dik en pafferig, maar toch … .”
“Pafferig bin iej wel”, dacht Gerrit. En hee keek nöör de stinkende piepe.
De inspecteur zei de kinder goeiendag – diee keken hem hoaste de klasse uut – en stapten nöör de deurkaste wöör het reuster van werkzaamheden hing. “Och heden”, dacht Gerrit, “ze bint allemoale met rèkenen bezig! Wat noe? Zut hee wel dat het een totaal-onderwies-somme is?”
“Vierde klas Rekenen, Vijfde Klas Taal, Zes en Zeven Aardrijkskunde“.
De inspecteur keek nöör het bord en las de opdracht luud en dudelijk veur. Toen sloeg hee zien handen in mekäre: “Geweldig … , geweldig … ; hoe verzint U het? Rekenen, Taal en Aardrijkskunde tegelijk! Helemaal volgens het rooster! Dat heb ik nog nooit meegemaakt! En zet U nu de kinderen maar even aan nieuwe arbeid, want ze zijn klaar, zie ik; dan kunnen wij even rustig met elkaar praten.”
Effekes later zatten zeebeiden in het gymnastieklokaal.
“Weet U wat ik in deze korte tijd gemerkt heb, Meester Kuijk? Dat U nog rekenen kunt. De meeste jonge onderwijzers en onderwijzeressen kunnen dat niet meer. Ze zijn niet meer in staat kinderen op weg naar het middelbaar onderwijs te begeleiden. Ze kunnen ook niet goed spellen, kennen geen topografie en ….. ga zo maar door … .”
“Het Onderwies is een verrotte zaak. Op de Kweekschole is het al net zoo. Ik mosse de leraer Wiskunde helpen de vroagstukken op te lössen! De directeur, opvoedkunde notabene, proatten enkeld oaver de nieje steultjes en töfeltjes diee in de schole kommen mosten….!”
“Ho, ho, wat zegt U nu allemaal; vertaal dat even voor me, wilt U!”
“Neemt U me niet kwalijk, Meneer, dat ik in mijn gedrevenheid even in mijn dialect verschoot, maar er zijn nu eenmaal weinig onderwijsmensen die kennis genoeg hebben om hun vak uit te oefenen. Velen kunnen daarbij ook nog de orde niet handhaven, dus komt er van gedegen begeleiding weinig terecht. Leerlingen en studenten komen er ondanks het onderwijs en niet dankzij. Hun begeleiders geven hun de SLEUTEL niet.”
“En wat is die sleutel?”
“Grondbeginselen per discipline in de kop stampen; en dat moet de begeleider doen. Zelfdiscipline bijbrengen, vriendelijk doch gestreng. Belangstelling tonen voor de leerlingen en belangstelling inlepelen voor alles wat in de wereld leeft.”
De inspecteur stond op, gaf weer die slappe hand, maar hij sprak stevig: “Met U kan ik praten. Ik zal U nodig hebben in mijn inspectie!” Toen ging hee weg.
De kinder keken Gerrit vroagend an, toen as hee binnenkwam in het lokaal. “Oprumen”, zei hee enkeld. Zee reageerden dalijk: “Meester ging vertellen!”