Bereursleupen
Neem me niet kwalijk, dat ik de vragen uit je brief van de achtste juni jongstleden nu pas en in het openbaar en voornamelijk in het Nederlands beantwoord. In de eerste plaats zijn de antwoorden voor iedere belangstellende waardevol, verder had ik met het oog op mijn eigen vakantie voor het dagblad wat in het voren gewerkt, bovendien heb ik met de hoofdredactie een afspraak in het Nederlands over het Nedersaksisch te schrijven.
Dan nu eerst je tweede vraag: "Vrogger as kind mos ikzelf op 't land met mien vader mee eerpels of beuntjes poat'n. A'k dan wat teutt'n, zei e: "Toe strunkebroajert, schieet 's op!" of "Iej mot neet zoo strunkebroaj'n". In Twello wordd'n dat woord ook gebruukt en mien vader zei dat zien moo (afkomstig uut Hoksebargen) dat ook gebruukt'n. Woor hebbe wie Ooostnederlanders dat woord etymologisch vot ehaald?"
Dat kan ik je snel vertellen. Iemand die aan het broajen of braden is, heeft dat regelrecht uit het Oudsaksische gibradan geleerd. Hij of zij liet in de Oudsaksische tijd het gesmolten vet al bijna brandend tot een stroming rondom bijvoorbeeld het vlees komen. Het Latijnse 'fretum' betekent branding of stroming. Een fretale is een Latijnse braadpan. Stronken of strunken zijn natuurlijk niet te braden. Die zijn niet gaar te krijgen. Een strunkebroajert heeft twee met elkaar verbonden gebreken: Hij is onhandig, doet alles dus net verkeerd, en hij is daardoor veel te langzaam. Vandaar de metafoor 'strunkebroajert'. Een stronk is een boomstomp, of de stam van een boerenkool bijvoorbeeld. Stel je even voor dat je de boerenkoolstronk gaat koken of braden! Nou, dan ben je wel een strunkebroajert. Strunk komt van het Middelnederlandse 'strunc'; het is familie van 'struik'. Er komt in het Litouws nog een vorm 'strugas' voor; dat betekent 'geknot'.
Dan je eerste vraag: Je buurvrouw van vroeger, geboren in 1904, maakte het beslag voor pannekoeken in een "bereursleup'n". "Volgens de beschrieving was 't een hoog neet zoo wied tunneken van duug'n, woorvan ene duge langer was as de ander'n en dat as handvat kon deen'n. Ooit van eheurd?"
Ja zeker. Een 'lopen' of in het Nedersaksisch 'leupen' was oorspronkelijk een inhoudsmaat voor droge waren. In de Middeleeuwen zei men "lope". Het had oorspronkelijk de inhoud van een schepel; dat is een kwart van het oude Amsterdamse mud, wat ongeveer tien liter is. Een leupen had een handvat om met het ding te kunnen scheppen om, zeg maar, de schepel tarwe erin te krijgen. Het was aanvankelijk een gevlochten korf. Later werd het een houten vaatje (met handvat); nog later was het van metaal. 'Bereuren' of 'beroeren' is 'omroeren'. 'Be-' heeft een ruime betekenis. In 'bedekken' is het 'over-', in 'bevatten' is het 'om-' of 'in-'. Een 'bereursleupen' is dus een lopen om dingen met elkaar te vermengen, aanvankelijk droge zaken. 'Lopen' is direct verwant aan 'loof' en 'luifel'. De grondbetekenis van 'lopen' is namelijk 'vlechtwerk'. Vlechtwerk werd oorspronkelijk gemaakt van loof of gebladerte. De eerste luifels waren eveneens gemaakt van loof.
Dick, oew buurvrouwe hef dit allemoale vaste neet eweten. Möör iej weet het noe wel. Is dat neet mooi, man? Ma'k oe vroagen 'bereurs-leupen' zelf weer te goan gebruken, desnoods as 'beroerlope'? Je ziet, ik verval toch weer in het dialect. Ik ben erg blij met je brief; ik zal die zeker bewaren.
Zo, mijn vrouw roept me voor de koffie, ik moet dus eindigen. De hartelijke groeten van dee strunkebroajert uut Diepenveen, ook veur oew familie en de collega's.