Bast
Als ik deze opmerking hoor, zie ik me weer aan tafel zitten met Pasen ofwel met de Poasen. Er staat een grote schaal eieren op de ontbijttafel. We mogen er ieder twee uitzoeken. Bij de avondboterham zullen dat er drie zijn. Dan gaan we eiertikken. De spitste kant van een ei van mij tik ik tegen die van mijn broer. De bast die stuk breekt, doet niet meer mee. Meestal win ik het, want ik heb een kunstje geleerd: ik druk met de vingers de bast wat in; zo komt er een beetje spanning op te staan naar buiten. Dat maakt de bast sterker. Tegelijkertijd zie ik me zitten onder de kerstboom; ik eet mijn sinaasappel, die ik met nog andere lekkernijen gekregen heb bij het kerstfeest van de zondagsschool. Ik pel hem met veel moeite af, want de bast lijkt wel vastgelijmd. "Doe de basten maar op dat schoteltje" of "Doot de bast'n möör op dat schöttelk'n" zegt Moeder. Ook zie ik het beeld van mijn aardappelschillende moeder. Haar rappe handen hebben in een oogwenk een pan vol klaar. Ze drukt mij het mandje met schillen in de handen en zegt: "Hier, gooi iej dee schell'n is èffekes vo't; iej zit toch niks te doon." In haar Dèventers was een eierschaal een eierbaste of een baste; een sinaasappelschil was een baste van een sinaasappel of appelsiene, maar een aardappelschil was een schelle; aardappels schillen was eerpels schellen. Zo is het dus voor mij nog als ik dialect spreek. Daardoor krijg ik steeds die associaties met mijn jeugd, wanneer mij directe vragen en opmerkingen worden geserveerd.
Bast is al een heel oud woord, weet ik. Dat hoef ik niet na te kijken, want mijn zeer geringe woordenschat van het Latijn - ook een Indogermaanse taal immers - bevat het woord 'fascis', dat 'bundel' betekent. Een bundel spieren kan men dus aanduiden met de naam bast, ook als die bundel spieren de buikspieren in zich verenigt. Zo heb ikzelf weleens op mijn bast gehad. Dat betekent twee dingen tegelijk: ik heb op mijn huid gehad, want ook het spierweefsel onder de opperhuid is de bast, waardoor bast 'huid' is gaan betekenen in de ruimste zin; ik heb op mijn lichaam gehad, want dat zijn de bundels spieren waaruit mijn lichaam bestaat. Zo kan iemand zijn buik, bast, pens volvreten. Een hert kan zijn nieuwe gewei door wrijven van het huidweefsel of de bast ontdoen. In de vorige eeuw schreef Jacob van Lennep, ik meen in Ferdinand Huyck, de volgende zin: Myn kamizool (onderhemd, borstrok), schoon 't van damast (soort fijne stof, oorspronkelijk uit Damascus) is, Is 't minste stuk, dat aan mijn bast is. Bast is hier lichaam.
Iemand zei mij eens: "Hier op 't boerenland hebbe wie dree stel ondergoed; een stel in de wasse, een stel in de kaste, een stel an de baste." Boombast of boomschors is bij iedereen bekend, maar wat men dikwijls niet weet, is, dat oorspronkelijk het onderhuidse weefsel van de boomschors de bast was. Sterker nog, bepaalde touwen zijn van een weefsel dat 'bast' genoemd wordt. Een touw kan dus van bast zijn. Er zijn zeer veel betekenissen van bast. Het heeft een zeer ruime betekenisinhoud. Bast is in het Oudsaksisch 'bast'. Het heeft daar geen klinker op het eind. In het Iers is de vorm 'basc' nog aanwezig. Basc is halsband in het Nederlands. Wie denkt dat boombast familie is van bombast (hoogdravende taal met enkel tijdvullende inhoud), heeft het mis. Bombast is stof om schoudervullingen te maken. Het heeft dezelfde geschiedenis als bombazijn. Dat betekent weefsel. In mijn dialect heeft een ei nog steeds een baste; eerpels hebben er nog altijd schellen. In het Nederlands kan een eierschaal ook nu nog een eierbast genoemd worden, al is dat daar flink verouderd.