Aait
Ooit heeft iemand dit 'Woordenboekje van het Deventersch Dialect', samengesteld door W. Draaijer, uitgegeven in 1896, in handen gehad. Ik weet niet wie. Er staat geen naam op of in. Nooit zal ik weten wie gezorgd heeft dat het op de Boekenmarkt 2000 tussen kinderboeken op een boekenstalletje terecht kwam. En zo gaat het met talloze boeken. Ooit waren ze in het bezit van mensen; ze werden dikwijls gekoesterd. Ooit werd er afstand van gedaan en ze verdwenen in _ . Ja, een gedeelte kwam in boekhandels te liggen, op kraampjes bijvoorbeeld, maar verder is eigenlijk niet in te vullen welke reizen boeken maken in de eeuwigheid, in dat samenstel van 'ooits' dat wij in Twente nog 'aait' noemen. Maar _ ik zet mijn naam in dit boek, G.W. Kuijk, met de datum erbij waarop ik het verkreeg, zondag 6 augustus 2000, en waar het verkregen werd, Boekenmarkt Deventer.
Ieder mens is een stipje in het heelal, ooit is een stipje in de eeuwigheid. Ieder heeft ooit geleefd. Ieder sterft ooit. Het is niet mogelijk eeuwig te leven. Wij komen uit de eeuwigheid en we keren er in terug. "Ik zal der aaltied veur oe wèzen" is heel betrekkelijk, namelijk zolang ik er zelf ben. Dan houdt het op. Ik ben teruggekeerd in het gezamenlijk 'ooit' of met een klinkerwisseling naar het Nedersaksisch in het 'aait', in het 'aalt', in het 'aaltied', in de 'Eeuwigheid'. Daarin keert 'ieder' weer.
Ieder of elk. Wij zijn het afzonderlijk en met elkaar. In het Oudengels is 'ahaether' een van beiden. Dat woord heeft zich in het Engels ontwikkeld tot 'either'; het heeft nu een wat andere betekenis, namelijk 'ook' of 'tevens'. Ik vind die ontwikkeling feitelijk wel mooi van één naar ook. Either you, ook jij. Niet enkel 'ik' dus. De mens denkt dikwijls immers alleen te staan in de eeuwigheid. Zich door iedereen verlaten voelen is geen prettige ervaring! Daarom is het mooi dat ieder tegelijkertijd voor 'alleman', allen, staat. Dat houdt 'ook' in. In het Gotisch komen ieder, either, ooit, aait samen: aiw. Dat woord kennen we in het Nederlands heel goed: eeuw. Aiw betekent altijd, ooit, eeuwig. Ieder en eeuwig zijn taalkundig blijkbaar heel nauw aan elkaar verwant. Ik zeg dat op een andere wijze eens hardop: " Ieder en eeuwig horen bij elkaar; ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden". Zonder het voorgaande is dit een onbegrijpelijke zin! Zou ik een lezing over 'Taal' met deze zin beginnen, wat kan, dan zou ik stapje voor stapje taalgeschiedenis moeten geven.
Veel Twenten denken dat hun 'aejt' of 'aait' van aaltied komt. Aaltied zou aalt geworden zijn; aalt zou veranderd zijn in aait. Dat lijkt mij onjuist. Aaltied, altijd, is immers samengesteld uit al en tijd. Het betekent 'gedurende alle tijd(en)'. Aait is kaarsrecht verwant met het Oudsaksische 'aiw'; dat kennen we immers uit het Gotisch. In hoeverre aalt en aai(w)t elkaar beïnvloed hebben, lijkt duidelijk, want zij hadden immers bijna gelijke klanken. Nooit zullen wij de precieze klankontwikkeling leren kennen.
Boeken brengen mij vaak op gedachten over tijd en eeuwigheid, over aait en ooit. 'Wie schrijft, blijft' is immers een staande uitdrukking in onze taal. Of die juist is? Ooit zullen geschriften verdwijnen, zelfs de meest gelezen boeken. Ooit _ . Maar laat ik geen voorspellingen doen. De mens is een stipje in de oneindigheid van het heelal. Laat ik me maar niets verbeelden. "Der is aait wat aanders, 't geet nich vake zooaj't verwacht", zei me laatst een goede kennis. En hij heeft gelijk. Niets is zeker. Nooit! Aait!