Zaalverig
De planten en bomen in onze tuin beginnen hun frisheid te verliezen. Ook de lelies in de vijver worden gelig, tanig, dof. De herfst hangt over de natuur. Wij, mijn vrouw en ik, gaan bezig de tuin winterklaar te maken. Daarbij huldigen wij het principe enkel daar in te grijpen waar wat groeit het zelf niet aan kan. Wij werken dus niet met geweld alles wat zaluw is en wordt eruit. Wat verlept, mag van ons verder verleppen en op een natuurlijke wijze in de aarde opgenomen worden. Wij snijden bijvoorbeeld geen getaande grassen af. In het voorjaar kijken we wel, waar we de tuin moeten helpen bij het verwerken tot compost van stengels, bladeren, dode takken. Echt schoon maken doen we de tuin niet. Dat doet de tuin zelf. We proberen slechts dat stukje natuur te beschermen tegen te nadelige invloeden van de winter die komt. Potplanten brengen we, waar nodig, naar de zolder en de kelder, we krabben de migratiekruiden weg tussen de tegels van oprit en voetpad en als we er straks mee klaar zijn, denken tuinmensen die er andere principes op na houden dat we nog niets aan onze tuin gedaan hebben. Kort gezegd, onze hof ligt er zaluw bij en hij wordt bij het winteren steeds zaluwer.
Zaalverig of misschien zalverig is mijn tuin. Zo zeg ik dat in mijn dialect. Ik zou geen woord weten wat de toestand van bijvoorbeeld de notenboom zo goed weergeeft. Zie hem daar staan met zijn verdorrende en in de regen verleppende bladeren. Het is de eerste boom die de herfstinvloeden niet kan weerstaan. Hij begint de sappen op te houden en voedt de blaren niet meer. Straks zal hij als eerste boom ze afstoten en gestorven en bruinig, al rottend vallen ze dwarrelend omlaag. Andere bomen gaan volgen, bloemen en groene planten zijn zich inmiddels ook aan het uitkleden voordat ze tijdelijk of voorgoed naar het winterbed gaan. Ik trek onwillekeurig de vergelijking met mijn eigen leven. Ik ben enige jaren over de zeventig. Af en toe bekijk ik me in de spiegel. Je wilt toch weten hoever je eigen zaalverigheid gevorderd is. Ik ga wat anders met mijn uiterlijk om dan vroeger. Ik begin te begrijpen waarom mijn directe omgeving zich met mijn zaluw-zijn bemoeien gaat. Ik mag er niet verlept, hangend, verdord uitzien. Ik leer langzamerhand naar mij te kijken als naar mijn tuin: hoever is mijn wintergang gevorderd?
Gelukkig ben ik niet vaak met zelfwaarneming bezig, maar wel op bepaalde dagen, op mijn verjaardag bijvoorbeeld. In dit geval grijp ik dan nog eens een woordenboek en ik zoek zalverig of zaalverig nog eens op. Ik vind dan leuke dingen, zoals in het Middelnederlands: saluwen, zaluwen, saluën, seluwen, selwen, geelbleek of vaal maken, zijne frischheid doen verliezen, besmetten, bezoedelen; ook vaal, onfrisch, morsig of smoezelig worden; van bloemen, verflensen. In woordenboeken met Nedersaksische woorden vind ik verlept, verdord, verdroogd. In het Engels ontdek ik plotseling 'sallow', wat geelachtig, tanig inhoudt.
Wat een oud woord is dit toch en nog steeds is het niet zaalverig. In het Latijn kom ik ‘saliva’ tegen, wat ‘sputum’ betekent. Dat heb ik nooit geweten, terwijl ik vijftig jaar geleden toch gekuurd heb! Wat een dom wezen ben ik toch! Het woord komt zelfs in het Russisch voor: solovoj.
Zaalverig worden we allemaal, de een vroeg en de ander laat. Het tempo waarin het gebeurt, verschilt per individu. Maar voor ieder van ons geldt dat ons kortstondige leven is gelijk het gras. Dat alles overweeg ik, terwijl er weer een jaar van mijn leven is verstreken, beter, terwijl ik nog wat zaalveriger ben geworden.