Wonte
“Ben jij wel eens weemoedig, Gerrit?” Ik kijk de vragensteller geschrokken aan. Weemoed. De zacht-treurige stemming waarin de mens kan raken, als teruggedacht wordt aan tijden die zo uitgekristalliseerd zijn in het gemoed, dat enkel de geluksfacetten nog over zijn. Toen was geluk heel gewoon. En ik denk aan het jeugdige dat ik lichamelijk in de tijd achtergelaten heb. Wat heb ik eigenlijk, ondanks de grote oorlog, een prachtige jeugd gehad. Als ik daaraan denk, raak ik vervuld van … weemoed!
“Ja, ik ben af en toe weemoedig gestemd”, antwoord ik bedachtzaam. “Vooral als ik aan vroeger denk, aan mijn ouders bijvoorbeeld, aan de oorlog, aan de wonne die ik hebben mocht toen. Niet dat ik die nu mis. Maar toen was het toch anders.”.
“Wonne, wat is dat? Heb je weer zo’n woord bij de kop dat je zonodig moet showen? Ik heb er nog nooit van gehoord”.
“Wonne is stil genieten, je gelukkig voelen door iets wat je overkomt. Je loopt bijvoorbeeld door een stuk natuur. Ineens sta je bij een nest met patrijzen-eieren. Je kijkt en je voelt wonne! Het is een woord dat ik in de literatuur tegen ben gekomen. Ik vond het meteen een prachtig woord, want het betekent voor mij genot over het geluk dat me ten deel valt. Later ontdekte ik dat het een Duits woord is, Wonne, wat vreugdevolle ondervinding betekent”.
“Sorry voor mijn gespot met je taal, Gerrit”.
In zijn ‘geluk’ kan een mens in Nedersaksen wonen. Wie in onze mooie Achterhoek een boerderijtje koopt en daarin gaat wonen, kan zeggen dat hij in een ‘wonte’ woont. Ik zie de leden van een gezin al gezellig bij elkaar zitten in de knusse kleine behuizing. Een klein haardvuurtje zorgt voor behaaglijke warmte. Vader zit de krant te lezen. Moeder zoekt uit de boeken die ze in de bibliotheek gehaald heeft het aantrekkelijkste. De kinderen kijken televisie. Buiten regent het gestaag in de vroege schemering. Gelukkig toch! Alleen beseffen de nieuwe bewoners van het pand niet dat zij in een wonte wonen. Ze zouden het kunnen zeggen: “Wiej woont in een wonte, een old pachboederieken”, maar dat doen ze niet. Jammer! Zij zouden namelijk twee vliegen in één klap slaan. Met ‘wonte’ zouden ze uitdrukken dat ze een woninkje hebben en dat … ze er plezier van hebben, dat ze ervan genieten!
Wonen, in het Oudsaksisch ‘wonon’, ergens gehuisvest zijn, is volgens taalgeschiedkundigen verwant met het Latijnse ‘venus’, dat liefde betekent. Het Oudnoors kent de vorm ‘una’; dat is tevreden zijn. Het Gotische ‘unwunands’ is bekommerd, dus ‘on-wonend’, in een zorgelijke ongelukkige toestand verkerend. Wonne is afgeleid van wonen. Het betekent vreugde, genot, hemelse vreugde, zaligheid. In het Oudsaksisch is het ‘wunnia’.
Wonte is eveneens afgeleid van wonen. Een kleine pachtboerderij wordt met deze naam aangeduid. In de wonte kan men dus veel wonne heben! Wat vind ik dat prachtig! Ik zou bijna mijn eigen woning een wonte gaan noemen. Ik zeg wel als ik na een vergadering naar huis ga in het donker: “Ik goa weerumme nöör mien wärme heerdstee”, waarbij ik met ‘wärme’ de veiligheid, het geluk en de warmte wil uitdrukken, maar nooit heb ik gezegd: “Ik kere weerumme nöör mien wonte”, waarbij ik ‘wärme’ kan weglaten. In wonte zit immers al alles wat ik zeggen wil: liefde, genot, blijdschap, geborgenheid, warmte. En dat alles is te vinden in mijn woning. Ook dat laatste woord, indien uitgesproken als ‘wonning’, ‘wunning’ geeft de warmte weer. Ik ben er ‘thuis’.
Wonte, in de omgeving van Eibergen, tegen de Duitse grens, wordt het zeker gebruikt. Ik ga het voor mijn eigen huis gebruiken. Want ook mijn huis blijft maar gepacht! Ik kan ook zeggen dat het allemaal maar geleend is. Een wonte kun je niet meenemen!