Pröttel
Iedere dag wordt het rommeliger in onze tuin. Wat wij er ook aan doen, de regen en de wind bewerken de bodem zodanig dat de bodembedekkers onkruid lijken en de bladeren, bespat met aarde, een gladde modderboel. Dat is nu wat ik een 'pruttel' of 'pröttel' noem. Het is een rommeltje in de tuin. Ik kan er nu niets tegen ondernemen, want het regent weer! In de stad is het me ook al opgevallen. De rotzooi is groter dan in andere jaren in december. En dat terwijl er toch hard gewerkt wordt om de stad 'preus' te houden door het voortdurend 'kuisen' of reinigen van de stad. 'Preus' of 'prues' is Middelnederlands en het betekende toen edel, braaf, kuis. Iemand die preus is maakt er geen rommeltje van. Gek vind ik het daarom dat in sommige Nedersaksische dialecten 'preuze' rotzooi is en dan ook nog in zeer grote hoeveelheid; een 'preussien' of 'preusken' is een beetje afval of een kliekje eten. Iemand die vroeger 'preus' was, nu 'preuts' is, was kuis en is nog kuis. Zo kan een woord door gebruik zijn tegendeel gaan betekenen.
Het Latijnse prod- in prodest houdt 'voordeel' in. Een preuze is toch wel heel nadelig. Of pröttel met prodest te maken heeft, weten we niet. Wel is duidelijk dat het te maken heeft met 'prot' In een aantal dialecten in het Nederlandse taalgebied is een 'prot' een wind. En een wind stinkt meestal. Het woord prot moet wel heel germaans zijn, want het komt als 'prut' in het Deens voor. In die taal betekent het 'een windje laten'. Ik ben er zelf van overtuigd dat prot en pruttel in het Germaans als klanknabootsingen zijn ontstaan. Volgens mij is pröttel rechtstreeks familie van prot en prut. Rommel die stinkt, is pröttel.
Ik heb mensen gekend die pruttel voortdurend gebruikten. Zij schouwden het afgelopen jaar, somden alle stinkende ellende op, gaven iedereen behalve zichzelf de schuld, en verzuchtten: Wat een pröttel, wat een pröttel, wat een onmeunigen pröttel. En zij wasten hun handen in onschuld. Ook heb ik enkelen gekend die uitsluitend zichzelf de schuld gaven, die alles deden om hun schuld te delgen _ . De meerderheid van mijn kennissen probeert zijn eigen straatje pröttelvrij te houden onder het motto: Waar pruttel is, is het niet te harden, mijn eigen belang is ook het belang van een ander. De meesten hebben meer gelezen dan het boek 'Alleen op de Wereld'. Zij beseffen dat de 'eld' van de 'wair', de 'leeftijd' van het 'wezen', de 'weer', de mens, niet alleen hun tijd en plaats is.
Terug kijkend ontdek ik dat de mens, ook ik, weer veel milieupröttel in 2000 achtergelaten heeft. Dat is logisch. Door onszelf, de basis, moet de pröttel aangepakt worden. Ik zie nog mijn vader ons allemaal mobiliseren in de jaren dertig en veertig. "Mee, de kelder in, de pröttel mot der uut!" Want bijna ieder jaar overstroomde de IJssel en dan hadden we een stinkend bad in de kelder. Hulp van de brandweer? Niet nodig, we konden het aan de basis individueel wel aan. En anders met de buren. Als nu iemand één 'prot' laat, moet de gemeenschap hem al uit zijn eigen stank halen.
Ik weet dat ik schromelijk overdrijf, maar ik doe dat om duidelijk te maken wat pröttel is: het is waarneembaar met de zintuigen, overal! Ik moet het willen zien. Maar de wereld heeft er altijd in een of andere vorm mee gezeten. Ik denk plotseling weer aan Enschede. Wat een pröttel! Daarmee leren leven is een onmogelijkheid! Ik denk aan 1944, toen ons huis in puin werd gebombardeerd. Wat een pröttel! Daardoor weet ik, dat het feitelijk onmogelijk is daarmee te leren leven. Het blijft bij je.
Einde 2000. Welke pröttel komt er het volgende jaar op mijn levensbord? Gelukkig weet ik het niet. Ik kijk naar buiten, in een witte wereld zonder pröttel!