Podde
Het is niet te geloven! Door het roostertje van de waterafvoer achter het toiletgebouw zie ik een drillerige massa bruin vlees, die daar theoretisch gesproken helemaal niet kan zijn. Ik buig me diep voorover om het beest dat zich daar in het duister heeft verstopt goed te kunnen bekijken. Het is een enorme pad van zeker twee kubieke decimeter in omvang. Als het dier niet bewogen had, zou ik gedacht hebben dat het een pantoffel met een voet erin maat vijfenveertig is. Dan zou ook duidelijk geweest zijn hoe die voet, of zoals de Friezen zeggen, die 'poot' daar gekomen is. Iemand moet een oude slof kwijt, licht het rooster van de afvoer en stopt hem in het gat. Maar dit kan niet; dit podderige, vies aandoende en moddervette lichaam, in mijn dialect zou ik zeggen deze 'podde' kan daar nooit zo van buitenaf gekomen zijn. Wat kan er gebeurd zijn? Dan zie ik plotseling onze kelder voor me. Aan de straatkant, ondergronds, heeft die kelder een venster. Dat is onder de voordeur van het huis. Voor die deur bevindt zich een rooster met vierkante openingetjes waar heel kleine diertjes door kunnen vallen. Op een zomermorgen kijk ik door dat kelderraam. Midden op het betonnen vloertje onder het rooster zit een piepklein padje. Ik kan er niet bij, want als ik het venster opentrek, verhindert horrengaas mij een hand door de opening te steken. Ik zie trouwens dat het paddeke genoeg te eten krijgen kan, want insecten zitten er 'zat'. Ik laat het diertje dus mooi zitten. Het diertje is gaan wonen in een van de vochtige afvoergaten in de hoek van het betonvloertje. Het is gegroeid tot een forse pad. Dan is hij verdwenen. Deze podde moet hierin gevallen zijn als jong diertje.
Ik licht het roostertje op. Dit dier zal ik redden. Voorzichtig steek ik mijn hand uit en wil hem grijpen. Maar schielijk trek het griezelig vette dier zich terug in de afvoerpijp. Ik kan nu zien dat die afvoer bijna horizontaal loopt. Ik kijk naar de emmer die ik in mijn hand houd. Afvalwater uit het gootsteentje in de caravan heeft daarin gezeten. En plotseling is mijn medelijden met de pad over. 'Dat dier hef hier een lèven as een luus op een zeer heufd', denk ik. 'Laat hem daar toch solitair zijn gang gaan. Beter kan hij het niet krijgen'.
Enkele ervaringen ben ik rijker geworden. Dat 'podde' in het Middelnederlands naast 'pad' voorkwam, wist ik al. Nu begrijp ik echter waarom in een aantal dialecten 'podde' staat voor een veel te dik mens, hoewel ikzelf dat woord voor zo iemand nooit gebruiken zou. Ik weet nu ook waarom 'podde' staat voor 'vuil' en 'smeer' en 'rotzooi'. Iemand die er 'podderig' uitziet, maakt een verwaarloosde indruk. Wie 'podderig' in zijn lijf is, voelt zich niet lekker, voelt zich ziek. De naam 'poddel' voor publieke vrouw is mij nu ook duidelijk, maar ook dat woord zou ik nooit gebruiken. In het algemeen heeft 'podde' een zeer ongunstige gevoelswaarde. De geschiedenis van het woord ken ik niet, bedenk ik me. Misschien heeft het met 'pudde' te maken, dat afkomstig zou kunnen zijn van het Latijnse 'putidus', stinkend. Misschien heeft het inderdaad met een voet te maken die opgezwollen is.
Ik ben terug bij de caravan. Ali luistert naar mijn verhaal over de pad. Ik zie haar griezelen. Hé, dat moet ik toevoegen aan mijn overwegingen. Voor padden zijn de meeste mensen bang. Ze vinden het griezelige beesten. Zulke mensen moeten zich in het voorjaar maar niet bemoeien met de paddentrek, want zij lijden schade aan hun geestesgesteldheid. Of moeten zij juist helpen de padden naar hun poelen te leiden? Dat zijn immers geen poelen des verderfs. Integendeel! Misschien had ik die vette podde toch moeten verlossen. Die blijft eenzaam en alleen. Podderig gevoel!