Opschöttelink
Daar ga ik. Ik moet mijn persoonsbewijs halen op het raadhuis, het 'roadhuus'. Vijftien word ik. Ik ga met lood in de schoenen. Voortaan moet ik bij controles mijn 'ausweis' kunnen tonen. Hoewel, het is al gebeurd dat mij gevraagd is te bewijzen wie ik ben, want ik zie er een stuk ouder uit dan vijftien! Men geloofde mij nauwelijks.
Ik kom bij het adres waar ik eraan geloven moet. Een vriendelijke ambtenaar ontvangt me. "Mo'j noe pas oew persoonsbewies halen? Iej liekt wel zeuventiene! Het lik mien goed dadde wie dudelijk op oew bewies angeeft, da'j inderdoad de name en de lèèftied hebt dee derop stoat. Iej zit zo achter 't hekke!" Ik vertel dat ik een litteken heb aan het topje van de rechter wijsvinger. "Kump mooi te passe", zegt de ambtenaar. Mijn vingerkootje met litteken wordt door de inkt gerold. Er wordt een keurige afdruk gemaakt achterop mijn pasfoto, die op het persoonsbewijs keurig verzegeld wordt. Dan ga ik als Gerrit Willem Kuijk, geboren op 29 september 1927, met een 'litteken aan de rechter wijsvinger' naar huis. Gek, maar ik voel me plotseling een stuk veiliger op straat. Ik kan bewijzen dat ik vijftien ben en geen zeventien of twintig. Oppakken voor de 'arbeidsinzet' mogen ze me nog niet!
Ik kijk nog eens naar die pasfoto; die hangt vergroot aan de wand. Wat een kind nog! Een volwassene in de dop. Wat? Een onvolgroeide volwassene, een sluimerende volwassene aan mijn melancholieke blik te zien, een wat zwaarmoedig lijdend gezicht boven een nette strik. Die jongen voelt zich gestrikt. En ik bekijk mezelf ineens op afstand. En plotseling besef ik de inhoud van 'puber'. Ik ben de 'Hulk', die uit zijn veel te nauwe jasje wil knappen, die worstelt en wringt om zich vrij te kunnen bewegen. Ik ben een 'pop'. Ik ben een vlinder in de dop. En ik versta nu de relatie tussen het Latijnse puber en het Nederlandse pop, het Nedersaksische poppe. De ontwikkeling naar de volwassenheid binnen de knellende banden van bezetting en opvoeding zie ik voor het eerst op het gezicht van deze jongen, van deze opgeschoten knaap, van deze 'opschötteling', zoals ze in Salland en de Achterhoek zeggen, vaak nog met de oude nk zoals in coninc, 'opschöttelink' en 'opsköttelink'. Het is zo mooi dat ik in dat woord nu een dubbele bodem zie, wat misschien door mijn gedachten over de oorlog komt. Opschietelingen zijn immers jongeren om op te schieten soms. Maar dan moet je er wel gericht op schieten, met middelen die doel kunnen treffen, als ze goed gericht zijn maar niet doden door verstikking en verstrikking! Middelen die bepaalde banden als roken, drank, drugs vernielen en opruimen. En daarbij kijk ik nog eens naar deze jongen aan de wand, die door het voorbeeld van zijn moeder nooit drank gebruikt heeft, maar die jaren aan het roken verslaafd was.
Ik zie ons weer aan tafel zitten, terwijl mijn moeder het eten opschöttelt, ook al kwam dat in pannen aangedragen. Borden zijn immers ook schotels. Wij, opschöttelingen, scheuten aan de familiestam, genoten altijd van haar voedzame maaltijden. Zij, Moeder, wist dat opschieten ook betekende dat er opgeschoten kon worden. Wij schoten alle zeven op tot wat in het midden van de vorige eeuw lange mensen waren. Dierbare herinneringen aan een knellende tijd. Opschöttelink te zijn is bij mij tenminste uitgekristalliseerd als een tijd waar ik ondanks de oorlog met weemoed aan terug denk.
De jeugd heeft nog steeds de toekomst, de kinderen van nu zijn de volwassenen van morgen. De pubers van nu zijn opvoeders in de toekomst. Een gedegen gerichte begeleiding van de jeugd, in de puberteit vooral, kan leiden tot een gezonde maatschappij. Ik knik even naar de jongen aan de muur: opschöttelingen, veel voorspoed!