Luuksken
'Met geloken ogen lag zij op het lage leger'. Wat een zin! Ik begrijp wat er staat. Ik zie en hoor dat de schrijver dichterlijk probeert te zijn. Ik vind het overigens een onmogelijke zin. Dat komt vooral door 'leger'. Dat is een legerstede, een plaats waar men zich te ruste legt. Maar dan denk ik ook aan 'het leger', de krijgsmacht waarin ik vroeger mijn dienstplicht vervuld heb. In het leger ligt men op legersteden of legers. De oude Saksen lagen al, 'liggian', de Goten ook, 'ligan', en de Romeinen hadden al een 'lectus', een leger, een bed. Maar dat vind ik geen enkele reden om de slaapplaats van dit aardige meisje, 'Sneeuwwitje', met een leger te vergelijken, omdat zoiets zo lekker loopt bij het voorlezen.
Geloken vind ik goed gekozen. De luikjes zijn gesloten voor de ogen van dit blonde kind; er zit geen slot op, ze zijn niet voor goed dicht. Het kind slaapt; het is niet dood.
Ik denk aan Elsje. Zij is een dochter van de schipper die regelmatig met zijn tjalk bij ons voor de lage loswal ligt. Ook dat schip heet Elsje. Die Elsje heeft grote luiken, die het ruim als een dak kunnen dichtdekken. Ze kunnen het ruim 'ontdekken'. Dat moet de schipper doen. Zijn zoons Hendrik en Dirk heb ik daarbij wel zien helpen, als ik op een zonnige dag vanaf een rivierzandheuvel zat toe te kijken. Ik weet nu al wat 'luiken' betekent; het is sluiten. Ja, ja, een belevenis van vijftig jaar geleden.
Luiken is in het Middelnederlands 'luken'. In het Oudsaksisch vinden we het in verbinding met andere stammen: '- lukan'. Van het Gotisch is galukan bewaard gebleven. Sluiten is in het Oudsaksisch 'slutan'. Iets op 'slot' doen is iets afsluiten, bijvoorbeeld met een 'sleut'el.
Het verkleinwoord van luik is luikje. De ouderwetse vorm is luikske. Die laatste uitgang is in veel tongvallen bewaard gebleven. Dan is het vaak '-sken'. Als het mogelijk is, gaat in mijn dialect, in het grondwoord klinkerverandering plaatsvinden. Dat is bij 'loeke', dialect voor 'luik', heel mooi waar te nemen: loek, verkleinwoord luuksken. Er zijn tongvallen in het Nedersaksisch die 'luuk' hebben: luuk, luuksken. In dat geval treedt geen klinkerverandering op. We zeggen dan dat 'umlautisering' achterwege blijft. Luuksken is overigens Achterhoeks en Twents. Lukien is Sallands en Drents.
De ogen luiken. In onze spreektaal wordt de uitdrukking niet meer gebruikt. Ook in het Plat hoort men niet meer "Hee loak de ogen" voor "Hee sloat de ogen". Daaraan weten we dat taal meegroeit met de mens. Het zelfstandige naamwoord 'luik', 'loek', 'luuk' wordt in allerlei verbindigen nog veel gebruikt. Dat komt, omdat veel huizen nog vensterluiken kennen. Kelderluiken komen nog voor. En dagelijks zien de mensen op het scherm, met name in misdaadseries, hoe luikjes van cellen geopend en 'geloken' worden. Luukskes zult der altied wèèn, in völle soorten en moaten. En wie grote luiken aan zijn huis heeft, mag daar in onze tijd heel blij mee zijn. Die mens kan bij het duister worden de luiken 'luiken', de balken er voorlangs trekken, een pen door een oog en door de muur steken en deze aan de binnenzijde met een spie vergrendelen. Natuurlijk kan een kwaadwillende dan nog wel binnendringen, maar hij zal heel wat tijd nodig hebben!
Ik heb zo vroeger wel mogen helpen luiken te sluiten. En ik vond het fijn dan te horen: "Zo vrouwe, wie zit weer warm, dreuge en veilig; loat de katte möör kommen."
Wat een slechte literaire zin niet bij een mens los kan maken! Maar nu snel naar beneden, want ik weet niet of ik de achterdeur wel op slot gedaan heb. En zelfs overdag zijn we tegenwoordig niet veilig in ons eigen huis.