Koaje
Met "Echte Stokvis" ben ik het jaar uitgegaan. Henk van Baalen en Clemens Hogenstijn hebben de vis overgoten met een heerlijk sausje, waardoor die goed te eten was en is, want al verteert een mens geschreven tekst gemakkelijk, de tekst verteert niet. En bij mij was er meer dan verteren. Het werkje maakte herinneringen bij mij los, zoveel, dat ik over iedere afbeelding een roman zou kunnen schrijven. Neem nu eens 'De Noordieken', de beide landhuizen in Twello, of de Posterenk, waar de families Besier en De Friderici in de vorige eeuw woonden. Daarover alleen al kan men meer dan één boek schrijven! Neen, de schrijvers hebben mij met dit boekje geen koaje geleverd.
Een man die in zo'n roman een rol zou spelen, zou zeker die oude slager in ruste zijn die bij ons in de straat woonde. Hij liet mij, jongetje van een jaar of zeven, binnen komen in de woonkamer. "Goat zitten, jonge", zei hij, ondertussen kauwend op zijn 'tabaksproeme', die hij achter en tussen de kiezen heen en weer rolde. "Aan zijn mondhoeken verdroogt het mansap, bruin en oud", las ik later in een gedicht over oude mensjes van J. B. Charles. Inderdaad, zijn vriendelijke mondhoeken waren bruin. "Haalt mien is een stuksken lèverworst", zei hij. Hij gaf mij geld mee. Een paar minuten later was ik terug met leverworst. Ik kreeg zelf een stukje mee. Hij nam zijn koaje, zijn uitgekauwde pruim, in de volle hand en wierp die vervolgens in een blik dat op een meter van zijn stoel op een opengevouwen krant in de kamer stond. "Dee is uut-ekauwd", lachte hij. Met zijn knipmes sneed hij dan een stuk worst voor zichzelf af. Genietend zat ik bij hem. Zo leerde ik de uitgekauwde pruim kennen, de koaje, die niet meer te pruimen is. Dat ik later vrouwen leerde kennen die ook met de naam 'koaje' aangeduid werden, is een ander verhaal dat ik liever niet vertel.
"Echte Stokvis" is dus geen koaje, geen uitgekauwde pruim. Het zal de lezers inspireren tot meer willen weten, tot wandelen, tot fietsen, en bijvoorbeeld in mijn geval tot schrijven. Het geschrift leidt zelfs niet tot herkauwen, want bij opnieuw lezen ontdekt men, ook bij het bekijken van de afbeeldingen, steeds nieuwe dingen. Zo viel mij bij de tweede keer lezen pas op dat Burgersdijk geen leraar Engels was, maar een natuurkundige, gepromoveerd op schaaldieren. En maar Shakespeare uit het Engels vertalen! Wat een genie! Trouwens, die oude slager was ook geniaal. Hij moet wel mechanica gekend hebben! Als hij na het nemen van een nieuw pruumpken enige tijd gekauwd had, waar ik met open mond naar gekeken moet hebben, spitste hij ineens de lippen en met een grote boog spoot hij zijn bruine speeksel in het blik op de vloer. Later op de HBS leerde ik theoretisch pas welke krachten op zo'n koaje werkten tijdens de vlucht. Klassewerk van die slager! Maar ik had later geen mechanica van Burgersdijk; die was in 1943 teruggekeerd bij de schaaldieren.
Koaje komt van kauwen, zoals kooi van kouw, tooi van touw, strooi van stro. Kauwen is 'met de kiezen vermalen'. Middelnederlands geeft ons couwen, cauwen, cuwen. Het Latijnse 'gingiva' is tandvlees. Het woord is natuurlijk zo oud als de mensheid. Mensen hebben altijd moeten kauwen op hun voedsel, op problemen. Spreekwoorden en gezegden met kauwen en kiezen zijn er dan ook genoeg. Maar daar wil ik verder niet over kauwen. Ik heb toch al een hele kauw aan zo'n stukje over 'koaje'. En als ik die uitdrukingen verkeerd uitleg, krijg ik het van mijn lezers weer voor de kiezen. Ik laat het dus maar zo. De koaje achter de kiezen van die oude slager in zijn blauwe kiel, dat droeg hij altijd, zal ik nooit vergeten. En de associatie met echte stokvis evenmin. Ik zie het voor me: een oude man in de negentiende en twintigste eeuw zit aan tafel. Koaje uit de mond, stokvis erin. Eet smakelijk!