Kloorloeder
Nu staat Gerrit weer op die plek. Vanaf deze weide aan de Bolwerksweg kan hij op deze zonnige meidag de torens van de stad goed zien, recht voor zich uit. Links van hem ziet hij de zaagmolen, rechts een enorme knotwilg. Hier moet hij zoeken naar zijn gouden verlovingsring, die hij in februari, bij het uittrekken van zijn glacés, ongeveer hier verloren heeft. Geschaatst hadden ze hier toen in de weerden, Ali en hij. Natuurlijk moest hij bij het onderbinden van zijn schaatsen zijn handschoenen uittrekken. Toen gebeurde het: de wat ruim zittende verlovingsring gleed van zijn hand, rolde pestend naar een wak een metertje verder en verdween naar het gras daaronder. Zijn verloofde raakte in paniek en gilde: "Gerrit, dee bi'j kwiet, dee mooie ringe van kloorloeder gold! Wat noe?"
Gerrit bleef de kalmte zelf. Hij wist ook wel dat de ring van klinkklaar goud gemaakt was, maar als dienstplichtig sergeant bij de infanterie had hij geleerd zich te beheersen en ... poolshoogte te nemen, zich te oriënteren dus. En als hij zo rustig was, sprak hij altijd zijn militaire Nederlands: "Manschappen", zei hij tegen Ali en een aantal kinderen, die zich inmiddels om hen heen verzameld hadden, "waar staan wij? Juist, op het snijpunt van twee rechten. De ene rechte loopt van de peperbus naar die dakpunt achter mij, de andere rechte van die grote knotwilg naar de kap van de mölle. Als de winter voorbij is, het ijs gesmolten en de weerden droog liggen, kom ik hier weer om mijn ring te halen, want ik kan er nu niet bij". Ali stond te schreien, maar Gerrit troostte haar: "Kop op meid, kloorloeder gold is zwoor; dat wördt nee' deur het water mee'enoam'n, dee ringe blif liggen, heus".
Nu staat Gerrit weer op dezelfde plek, een paar maand later. Hij heeft zijn buitenmodel uniform met de gouddraden versierselen op de mouwen aan. Het wordt feest, weet hij. Ali staat er sip bij. Een jongere broer en drie zussen zullen helpen zoeken: "We bepalen eerst de coördinaten", zegt Gerrit. En hij stelt zich op op het snijpunt van de uitgezette lijnen. "Ga nu naast elkaar lopen, een halve meter uit elkaar, in die richting". En hij wijst. "Goed je eigen meters afzoeken". Ze lopen. Dan klinkt zijn stem: "Hebbes!!"
Ali valt hem om de hals. De anderen juichen. Ze hebben allemaal een kwartje verdiend. En dat is wat omstreeks negentien twintig "een kapitale beloning" genoemd werd.
Aan deze gebeurtenis moet ik denken, als ik over de Wilpsedijk rijd. Kloorloeder wordt nauwelijks meer gebruikt, hoewel "Doot mien möör een olde klore" nog heel gebruikelijk is. Kloor, klaar of zuiver, helder, is in onze dialecten nog heel gewoon. Het komt regelrecht uit het Latijnse 'clarus', wat helder, zuiver, glanzend, uitblinkend betekent. Loeder is hetzelfde als louter. In het Oudsaksisch is het 'hluttar', dat uitgesproken werd - vermoedelijk - als 'gloeter'. Louteren is zuiveren, reinigen. Zelfs het Griekse 'kluzein' is ermee verwant. Dat betekent bespoelen. 'Klysma' is ervan afgeleid, dat is een inwendige bespoeling om de ingewanden te zuiveren. Zo is 'kloorloeder' een woordovertolligheid of pleonasme: kloor is zuiver, loeder is zuiver. Kloorloeder gold is zuiver-zuiver goud. Het woord laat zich in het Nederlands niet vertalen als 'klaarlouter', maar wel als 'klinkklaar', hoewel men ook dan verwachten zou met vierentwintig-karaats goud te doen te hebben in plaats van met veertien-karaats, als het tenminste in verband met goud gebruikt wordt. Als ik over 'kloorloeder' schrijf, zal ik het Nedersaksische woord als titel moeten gebruiken. Bovendien zal ik andere namen voor de hoofdpersonen uit deze waar gebeurde geschiedenis moeten nemen.