Haam
Sainte Cécile de La Semois. De camping van de familie Hanneke en Loek Meijer. De Semois stroomt er langs. Het is een geschikte stroom voor kanovaarders, die wat moeilijk en avontuurlijk willen afzakken. Dit snelstromende water is zeker niet geschikt om er een trekschuit in te laten varen. Voor schuiten en schepen is de rivier onbevaarbaar. Toch sta ik daar met dat voorwerp in de hand, waarmee eens, zeker een eeuw geleden voor het laatst, een schuit voortgetrokken is door stil of langzaamstromend water. Dat voorwerp met die mooie Saksische naam, de 'haam', door mij ook wel uitgesproken als 'hoam', en volgens mij afkomstig van het Gotische 'haims'. Loek kijkt me nieuwsgierig aan. Hij weet dat dit een halsjuk van een trekdier is, van een paard in dit geval. Maar hoe heet het? En wat is dat?
Ik vraag hem of hij een Nederlands handwoordenboek heeft. Dat is gauw gevonden: Koenen, Endepols, Bezoen, Naarding. Een haam of hamen blijkt een houten of leren halsjuk van trekdieren of een trekjuk van mensen bij schepen te zijn. Hout of leer. Maar deze haam is van metaal. Mij lijkt hij gesmeed. De twee half-ovalen waaruit het juk bestaat, scharnieren aan de bovenkant, zodat het geheel gemakkelijk om de hals van het paard gehangen worden kan. In de half-ovalen zijn ijzeren ogen geklonken of geschroefd, waardoor de uiteinden van de trekzeel geschoven kunnen worden. Het zijn prima bevestigingspunten.
Eens heb ik een gedicht moeten leren dat heette 'Het Eerste Kievitsei'. Het gaat over Piet Smul, 'Piet Smul trad op de schuit van Leiden naar Den Haag, en toefde bij het roer ... ', en in gedachten zie ik mezelf op zo'n schuit staan.
'Haam' betekent feitelijk 'omhulsel'. Dat verklaart veel over zaken, die iets, al of niet beschermend omhullen. Zo ligt een nog ongeborgen baby veilig in het haam. De nageboorte wordt in veel dialecten dan ook 'haam' of 'heem' genoemd. In het Engels kennen we 'hamlet', wat een 'gehucht' is. Een gehucht is oorspronkelijk een 'gehocht' of een 'gehoft', een omheinde ruimte, een omhulsel, waarbinnen men zich veilig voelen kan. Volgens mij is haam direct verwant aan 'heem' in de betekenis ven 'huis'. Deze voorbeelden tonen aan, dat woorden een eigen betekenisontwikkeling hebben vanuit de menselijke gevoels- en belevingswereld, meer dan uit de theoretische gedachtenwereld.
De trekschuit was een 'jaagschuit'. Hij joeg het water door, aan de 'jaaglijn' getrokken door het 'jaagpaard'. De 'scheepsjager' mende het paard langs het 'jaagpad'. Liefkozend werd de jager op de trekschuit 'het jagertje' genoemd, want ook als maartse en zomerse buien het lage land geselden met hun vlagen, moest de trekschuit van Aa naar Bee. Hier op de camping met de haam in mijn handen, van ijzer(?), honderd jaar oud of ouder, lijkt het of ik in de wachtkamer sta voor het vertrek van de schuit: ik voel me niet gejaagd, ik heb de tijd, Hanneke en Loek zorgen dat het hier paradijselijk rustig is. En ik kijk naar mijn caravan, die ik plotseling als een boot in rustige wateren zie. Daarin mag ik nog steeds stil dobberen op de levenszee.
"Ik wil hem aan de muur hangen", zegt Loek, mijn overpeinzingen verstorend. "En dan moet erbij staan, wat het is." Dat lijkt me een heel goed idee. "Moet je doen, want een haam van metaal krijgen de mensen niet gauw te zien!" Bovendien geeft het de mensen het idee, dat wie hier kampeert, zijn juk rustig afwerpen kan, voor korte tijd, denk ik bij mezelf.
Ik loop terug naar de wagen. "Die Loek heeft me toch wat moois!" zeg ik tegen Ali. "Een haam van ijzer!"