Haaidoeker
Vijftig jaar geleden diende ik bij de huzaren. Het grootste deel van mijn diensttijd heb ik in bed gelegen, ziek, maar toch. In de korte tijd dat ik de 'eerste oefening' kreeg, heb ik genoeg beleefd.
Op de Harskamp bijvoorbeeld. Daar kregen we schietoefeningen. De helm onder de heide, als camouflage, gevlekte gevechtskleding; zo lagen we op de buik gestrekt in de heide, onze geweren richtend op de bewegende schietschijven. Onze ritmeester stond als een veldheer ons op een heuvel aan te vuren, onze wachtmeester keek of wij het geweer wel goed vasthielden. Hij praatte plat tegen ons, noemde ons 'heidukers', heiduikers, dacht ik. En dat vond ik een heel toepasselijke naam. Ik dacht toen dat hij die naam zelf bedacht had, als grapje, zoals wij infanteristen 'zandhazen' noemden. Die worstelden zich immers door zand en modder. Wij begeleidden de tanks door de heide, gedoken onder de helm met heide. 'Ik duke in de heide, dus ik bin een heiduker', dacht ik toen. Ik meende toen, dat onze wachmeester 'heiduker' zelf bedacht had, want ik had nog weinig kennis van het Gronings, en ik kende het woord niet waaraan hij het ontleend moest hebben.
Een 'haaidoeker', het woord wordt in het Gronings nauwelijks meer gebruikt, is een man die alles durft, zonder dat het nu direct een waaghals is. In andere Nedersaksische dialecten zou men het kunnen vertalen als 'heiduker' of 'heidoeker'. Het woord heeft niets te maken met heide en duiken. 'Huzaar' bracht me op het idee in Hongaarse richting te gaan zoeken. Dat komt immers van het Hongaarse 'huszár', wat een licht bewapende soldaat te paard is. In het Duits luidt het 'Husar'. De woordstam gaat terug op het Byzantijnse 'chosar'; dat is een soldaat die wachtloopt of patrouilleert. Misschien kon ik er via het Duits achter komen waar 'heiduker' vandaan komt. Mijn oude Duitse schoolwoordenboek, eigenlijk dat van mijn vrouw, leidde naar 'Heiduk' of 'Heiduck'. Dat bleek een licht gewapende infanterist in Hongarije te zijn. Bovendien noemde men in 1940 in Duitsland een livreibediende in Hongaarse klederdracht 'Heiduck'.
Wat nu te doen? Ik zou de heer Wiggers bellen. Hij spreekt wat talen uit Oost-Europa, waaronder Hongaars. Hij hielp me op een geweldige manier. Hij bleek het woord 'hajdu', haaidoe, te kennen, en spelde me dat. Een hajdu is soms een terrorist, in ieder geval een soldaat. Toen schoot me ineens 'Hajduk Split' te binnen. Wat was dat ook weer? En ik kreeg een beeld uit de voetballerij. Er was een tijd dat ik geen televisie-wedstrijd oversloeg. Was 'Hajduk Split' toen geen legerelftal uit Split? Dat moest wel! Ik was er! Tevreden leunde ik achterover, net zo tevreden als toen ik 'heiduker' voor het eerst verklaarde, en toen dacht dat het een soldaat was die in en onder de hei duikt om zich te camoufleren. En ik dacht opnieuw: 'Gerrit, wacht je voor zelf ontdekte verklaringen bij de woordgeschiedenis; je zit er meestal naast!'
Jammer, dat ik mijn wachtmeester niet meer vragen kan, hoe hij aan 'heiduker' kwam. Dat hij 'haaidoeker' kende, is onwaarschijnlijk. Hij was immers geen Groninger! Misschien had hij het toch zelf bedacht. Eens kijken of 'haaidoeker' in het 'Etymologisch Dialectwoordenboek' van Prof. Dr. A.A. Weijnen staat. Ik zoek en vind het op bladzijde 66: Een 'haaidoeker' is inderdaad iemand die alles aandurft. En de door mij gevonden afkomst blijkt in Weijnen te staan. 'Weer heel wat werk voor niets gedaan', denk ik eerst. En dan: 'Is dat wel zo? Door zelf onderzoek te wagen, had ik immers onjuistheden bij Weijnen kunnen ontdekken?' En ik hoor weer de stem van mijn opleiders: Papier is geduldig. Geloof niet alles, al staat het gedrukt!