Drek
Uit mijn vroegste jeugd, nog net geen zeventig jaar kan ik in mijn herinnering weeromgaan, zijn mij bepaalde dingen haarscherp bijgebleven. Dat verbeeld ik mij tenminste. Dat laatste moet ik er wel aan toevoegen, want mijn twee wat oudere broers en één jongere hebben vaak ook naar zij zeggen scherpe beelden uit hun kinderjaren, maar die zijn dikwijls totaal anders dan de mijne! Ik schijn mijn waarnemingen nogal vervormd te hebben.
Ik kan dus aangaande hetgeen ik nu vertel niet bewijzen dat het waar is. Echt is het wel. Authentiek heet dat, geloof ik.
In mijn herinnering hadden wij een heel lange tuin; die was niet zo breed. Die tuin begon bij de 'plas', een stenen plaatsje achter ons huis, aan twee kanten ingesloten, de muur van onze uitgebouwde keuken aan de ene, een muurtje van de buren aan de andere zijde. Achter de plas lag de bleek, die mijn moeder wel gebruikte. Er waren daarachter bloemperkjes. En dan kwam de moestuin. Die zag er 's winters kaal en groenig uit. Links liep een kaarsrecht zandpad tot helemaal achter in de tuin. In dat achterste gedeelte hield mijn vader in een ren, met hok, kippen. En we hadden ook duiven. Bessenstruiken stonden bijna op de achtergrens van onze tuin. Het pad eindigde bij het 'drekgat'. Dat was een rechthoekig gat, vrij diep, ongeveer als ik nu schat anderhalf bij twee meter, waar mijn vader alles inkieperde wat de vruchtbaarheid van de bodem in zijn moestuin bevorderen kon: verrotte appels en peren die van onze fruitbomen gevallen waren, schillen, bedorven etensresten, wat uit de hokken van de dieren kwam. Dat alles zou enkel compost geworden zijn, als er in dat gat ook geen grote hoeveelheid smerig vocht gedeponeerd werd.
Vader schepte een aantal malen per jaar de put onder het raam bij het aanrecht leeg. Via de gootsteen kwam een grote hoeveelheid afvalwater met voedingsrijke stoffen de put in en de vaste stoffen daaruit, milieuvriendelijk, bezonken! Met de puttenschep of putjesschepper haalde hij de drabbige drekkige modder naar boven en hij bracht het met emmers vol naar het gat achter in de tuin. Zo maakte hij de overloop van de put naar de beerput weer vrij en hij had goede mest voor zijn tuin, dacht hij. Tegen het voorjaar spitte hij zijn tuin nog eens om, terwijl hij tegelijkertijd de drek op zijn moestuin bracht. Alles wat van die grond kwam, was van uitstekende kwaliteit: slaboontjes, zowel stok- als stambonen, rode bieten, sla, andijvie, worteltjes, noem maar op.
Waar dat woord 'drek' vandaan zou kunnen komen, wist ik toen niet. Het enige wat mij duidelijk was, was de samenstelling, en vooral heb ik toen onthouden dat het kletsnatte mest was, die het midden hield tussen mest en gier. Dat 'drek' hetzelfde is als het Latijnse 'stercus', het gedeelte '-terc-' toont de verwantschap, wist ik niet, evenmin dat het Middelnederlandse 'dreck' uitwerpselen of vuil inhoudt. Van het Oudfriese 'threkk' had ik ook nooit gehoord. En dat het Litouwse 'tersti' bevuilen betekent, weet ik nog maar net. Ik zou in het Nederlands nu heel deftig onbegrijpelijk en verzachtend kunnen zeggen: "U moet Uw eigen nest niet tersten", als iemand iets ten nadele van zichzelf of zijn eigen familie beweert.
Voor modder waarin zich de varkens zo graag mogen wentelen, hoor ik nog wel het woord 'drek' gebruiken. Verder niet zoveel meer. Ook al werken bijvoorbeeld hoogwaardigheidsbekleders zich grondig in de drek, men vermijdt het woord. De lucht wordt om zo te zeggen aan het resultaat van hun handelen ontnomen!