Cladde
Ruim tweehonderd jaar geleden, in 1791, vestigde zich hier aan het eind van deze oprijlaan de Romantische dichter Anthonie Christiaan Wynandt Staring, op het landgoed "De Wildenborch" aan de weg tussen Vorden en Lochem. Ik sta nu in die laan en een 'kladde' gedachten gaan als een afrollende 'kluwen' door mijn hoofd. Ik hoor bijvoorbeeld weer de telefoon en na het afnemen en aan het oor zetten van de hoorn weer die stem: "Vanmärgen hei'j 't veur Radio Oost oaver mien ehad; ik worde deur een boel mens'n op'ebeld. Hei'j nog meer van dee verhaaltjes oaver ons, van vrogger?" Kijk, dat kon de grote Staring in zijn tijd niet overkomen. Die kon helaas niet door een 'hele kladde' mensen tegelijk gehoord worden voor Omroep Gelderland. Zijn "Ik ben uit Geldersch bloed" kon maar door een 'kleddeken' mensen gelezen worden. Moeizaam moest hij met zijn ganzeveer zijn tekens aan het papier toevertrouwen, terwijl ik, aan de tekstverwerker gezeten, niet hoef te 'klodderen' met inkt en daardoor ook geen 'kladden' maak. Ik hoef zelfs geen 'kladje' te maken, want met behulp van 'Del' kan ik ogenblikkelijk iedere fout herstellen.
Staring moest zich als landbouwkundige, hij studeerde van 1787 tot 1789 natuurkunde en scheikunde in Göttingen, behalve met dichten op onze aard'kloot' ook bezig houden met de 'kluiten' aarde, die ook in Gelderland soms te 'klonterig' of te 'clotty' waren, om maar eens een Engelse term te gebruiken.
Misschien zei hij na een drukke dag wel eens op zijn Achterhoeks: "Noe een lekkere hompe stoete met een 'kloete' botter derop", want zijn Nederduits kende hij natuurlijk ook. Ik denk dat hij de geschiedenis van veel Nedersaksische woorden gekend heeft, gezien zijn ruime belangstelling voor het verleden. Hij heeft vast geweten, dat kloot, klot, clot, clotty, klad, kladde, cladde uit het Middelnederlands, kluwen, kluit, kloete, klont, het Oudengelse clut en cliwen, het Oudsaksische kleuwin en zo verder familie zijn van de 'klad', de vlek, die uitvloeide op het papier als er een klodder inkt van de pen viel. Hij heeft geweten, denk ik, dat al die woorden het gemeenschappelijke 'samen' hebben. Een cladde is een verzameling vuiligheden, die een vlek vormen. Een kloot is een samengebalde hoeveelheid; een kluit een samengeklonterde hoeveelheid. Zo kan ik doorgaan. En als ik dit denk, springen twee medeklinkers boven alle klanken uit, die de woorden 'samen' hebben, namelijk k- en -l-. En ik vermoed dat de Indogermaase stam, die aan al deze woorden ten grondslag ligt als 'kol' klinkt. "En wat betekent het Latijnse 'col-'? Juist, samen", zeg ik hardop. En meteen kijk ik schichtig om me heen, maar er staat verder niemand bij "De Wildenborch".
Dan weet ik meteen dat ik weer wilde kladden gedachten gehad heb, want ik heb bij mijn studie Nederlands en Streektalen nooit een geschreven verbinding gezien als 'colladde', dat 'cladde' geworden zou zijn; die schakel ontbreekt me gewoon. Er zit niet anders op dan naar die 'missing link' te blijven zoeken. Mijn eerbied voor een letterkundige als Staring blijft er des te groter om. Hij had wel die mogelijkheden van onderzoek in de geschiedenis, die wij ook hebben, maar het snelle tempo van communicatie was er niet. Hij kon niet gauw naar een of ander studie- en of documentatiecentrum bellen om iets voor zijn dichtwerk aan de weet te komen. Wat had hij het moeilijk vergeleken bij mij.
Kom, ik moet verder, naar huis, en dan een kleddeken op papier zetten. "Mar goed dat mien heufd nog een aerdig kladbeuksken is", denk ik, als ik de motor start.