154 Onze Prins
“Waarom vraag je me naar Benno?” vroeg Wim. Top vertelde het hele verhaal van Eddy. “Dat heeft hij verdomd goed onthouden”, zei Wim. “Ik ken ‘Onze Prins’ al heel lang. Je weet dat ik voor de oorlog sergeant bij de Landmacht was, voor mijn nummer, dat ik in de oorlog aan ‘Het Verzet’ deelgenomen heb en dat ik onmiddellijk na de bevrijding bij de Binnenlandse Strijdkrachten was. Wij hebben elkaar, meen ik, leren kennen doordat jij en ik beiden eerste luitenant waren. ‘Onze Prins’ heeft altijd contact met mij gehouden. Ik denk dat ik mijn bevordering tot kapitein ook aan ‘Onze Prins’ te danken heb”. Top zei dat hij gehoord had dat ‘Onze Prins’ en Wim heel goede vrienden waren. Wim haalde zijn schouders op en zei dat Prins Bernhard misschien een vriend genoemd worden kon, maar dat er natuurlijk veel verschil in soorten vriendschap was. Het was geen ‘ouwe jongens, krentenbrood’. Het was een echte officierskameraadschap. Top begreep wat Wim bedoelde. “Trouwens, zondag zes juli aanstaande is het tien jaar geleden dat ‘Onze Prins’ mijn benzinepompstation aan de Henri Dunantlaan geopend heeft. Ik geef dan een borrel weg in ‘Royal’ aan de Brink. Kom je ook met Tine? ‘Onze Prins’ kon ook wel eens komen. Ik heb hem uitgenodigd”.
Top zei dat hij niet kon, want dat hij dan in Frankrijk zat. “Maar ik wil toch iets van je weten, Wim. Wat is dat voor raar verhaal over de opening in vijfenzestig! Burgemeester Bolkestein zou toen verhinderd geweest zijn de opening van je station te verrichten en jij zou hem gedwongen hebben te komen door ‘Onze Prins’ uit te nodigen! En de burgemeester was er inderdaad. Op één foto uit die tijd was hij duidelijk te zien!”
“Nee, het ligt anders. ‘Onze Prins’ moest als Inspecteur Generaal van onze troepen die dag op de Westenbergkazerne in Schalkhaar zijn bij het Regiment Prinses Irene. Ik had de opening op die dinsdag zo vastgesteld dat hij na zijn bezoek aan de troepen met de auto langs kon komen om een uur of vier meen ik, om met mij de opening te verrichten. ‘Onze Prins’ wilde dat heel graag doen op die manier. En zo is het ook gebeurd. En het schijnt dat in zo’n geval de burgemeester ambtelijk min of meer verplicht is aanwezig te zijn”.
Top kreeg het idee dat Wim de vraag ontweek! Tenminste, hij gaf geen antwoord!
Toen hij doorfietste naar de flat van Trijn, dacht hij na over ‘Onze Prins’. Waarom hadden zij het als militairen en veteranen altijd over ‘Onze Prins’? Andere mensen had hij dat nooit horen zeggen! Misschien kwam het dat zij zich de Prins enkel als militair voorstellen konden. Hij was de Prins van de militairen. Hij werd gezien als soldaat. Soldaten zagen hem als een mannenbroeder. Top moest zichzelf plotseling bekennen dat hij ook nog al soldatesk was. Hij droeg graag zijn uniform met de officierstekens! In zijn volle omvang besefte hij plotseling hoe belachelijk dat was. Hij schaamde zich. Toen hij over de Rembrandtkade fietste, keek hij naar de IJssel en hij besefte dat militarisme zoveel schoonheid alleen maar beschadigen kon! Hij stapte af, ging stil op een bank zitten in de zon, dacht aan Wim Beltman, de oud-manager van Go-Ahead en ‘Onze Prins’, twee aardige militairen die elkaar door de strijd gevonden hadden. En plotseling verloor Top in de geest zijn evenwicht: aardige mensen en toch houwdegens. En weer vond er een verandering plaats in zijn geest! De mensheid dienen moest bovenaan staan, niet mensen bevechten! Maar hoe met al het kwaad in de wereld? Daar kwam hij niet helemaal uit. Maar één ding wist hij zeker: ‘Onze Prins’ paste daar niet volledig in!
Hij stapte weer op, evenwichtiger nu. Hij reed naar Trijn, drukte op de bel. Zij liet hem binnen. Hij vertelde dat ze niet op haar feestje konden komen. Hij had zich vergist. Ze zaten dan in Frankrijk. Ze gingen kamperen. Trijn vond het wel jammer, maar het was niet anders. Toen fietste hij door naar ‘Weltevree’.