XII. Dinsdag, 10 april 1945

> Categorie: Een Deventer jongen in oorlogstijd Gepubliceerd: woensdag 21 oktober 2009

Gerrit dacht dat de Pipercup stil stond in de lucht. Het vlieg­tuigje leek net een gonzende kolibri. Hij zag ook wat het toe­stelletje daar moest. Het Canadese grondvuur was gericht op de watertoren in het Nieuwe Plantsoen, waar de moffen waarnemers bovenin hadden zitten. Vanuit de tuin aan de Govert Flinckstraat kon hij ze zien staan met hun verrekijkers. De bemanning in de Pipercup fungeerde als vuurleiding voor de kanonnen en houwit­sers die de watertoren en andere doelen onder vuur hadden. Hij stond hemelsbreed nog geen vijfhonderd meter van de toren; hij moest dus wel uitkijken. Zijn ouders en Tante Mientje, Ome Ep en de meisjes zaten binnen. Ze vonden hem maar een waaghals. Waar Jan en Nolle waren, wist hij niet. Ze zouden wel ergens in de buurt zijn.

Even dacht hij terug aan hun tocht heen en weer naar Goor. Toen had hij voor het eerst echt beseft hoe gek hij met zijn broers, zijn zusje en zijn ouders was. Ja, ook met zijn strenge vader, die bij hun terugkomst op eigen houtje alle persoonsbe­wijzen die Nolle nog in de zak had, naar de daarop vermelde adres­sen gebracht had, zodat die jongens en mannen weer rustig op straa­t konden komen. En dan Moeder, die de paaseieren voor hen bewaard had. En niet te vergeten Käreltjen, die nu al weer vier was en die hem altijd 'Kakkie' noemde, wat nog kwam uit de tijd dat hij nog geen Gerrit zeggen kon. "Kakkie is weer thuis, moet weer met Käreltjen spelen", had dat kleine jochie gezegd. Gerrit had hem hoog opgebeurd. Käreltjen schaterde het uit.

Nu kwam Käreltjen ook de tuin in, net toen er een serie jagers over gierde. Hij pakte Gerrit om de benen en drukte zijn gezicht tussen zijn knieën.

 "Kareltje bang", zei hij. 

"Hoeft niet", zei Gerrit en nam hem op de arm.

Dit tafereeltje wilde hij zijn leven lang vast houden: toen Deventer bezig was bevrijd te worden, hij met zijn jongste broertje op de arm. Op dat ogen­blik begon het weer hevig te knallen. Gerrit meende stukken steen van de watertoren te zien springen. Het kleine vliegtuig was weer terug van even weggeweest. Het had zeker getankt. "Eten", zei Moeder uit de keukendeur. Gerrit ging met Käreltjen naar binnen. Jan en Nolle zaten ook al aan tafel. Ze waren bij de IJssel wezen kijken naar de vluchtende moffen, die de spoorbrug­, de nieuwe brug en de schipbrug nog over wilden, voor die opgeblazen werden. 

"Als jullie allemaal maar goed uitkijken", waarschuwde Vader, "Als je denkt dat je 't gewonnen hebt, heb je 't net verspeeld." 

"Waar slaat dat nu op?" vroeg Nolle. 

"Dat je tegen het eind soms net te veel risico neemt", zei Vader. Nolle snapte het. 

"Ik kijk wel uit", zei hij. Zo had ieder zijn eigen manier van uitdrukken, had Gerrit al lang ontdekt.

"'t Komt wel goed", zei Ome Ep. 

Het geratel van mitrailleurs, het kanongebulder en het gierende gegons van de vliegtuigen nam in de loop van de middag wat af. Zware ontploffingen verrieden Gerrit dat de bruggen opgeblazen waren. Hij ging niet aan de IJssel kijken, nee, hij had gehoord, dat de Canadezen ondanks de tankgracht bij Brink­greven, vanaf Schalkhaar Deventer langs de Brinkgreverweg en over de Beestenmarkt binnengerukt waren en hele horden mensen op de tanks klommen. Gauw liep hij die kant op: Zwolseweg af, Schoolstraat door, stukje Boxbergerweg, Spoorstraat, onder de tunnel door en rechtsaf de Diepenveenscheweg op. Bij de Smyrna­straat zag hij ze, vlakbij de speeltuin van De Graaf. Een fijn gevoel, lekker warm, stroomde door zijn lijf.

 

Wij gebruiken één cookie, die essentieel is voor het functioneren van deze website. Lees meer: Privacy & cookies.

  Ik accepteer deze cookie.
EU Cookie Directive plugin by www.channeldigital.co.uk