Iemand, die ... april 1944
Iemand, die Gerrit niet van dichtbij meegemaakt had, was Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris. Hij had wel veel over hem gehoord en geen goeie dingen. Ze hadden hem om zijn mankheid niet voor niets de naam Zes-en-een-kwart gegeven. Daaruit bleek wel dat iedereen hem wel schieten kon. Zo'n spotnaam zei meestal meer dan een hele uiteenzetting, dat wist Gerrit langzamerhand wel. Het was net als met die Deventer benaming voor Napoleon: Den Lammen zien breur, oftewel de broer van de Lamme; een aardige verbastering van l'empereur, op inspiratie van de mankheid van Napoleons broer, Lodewijk Napoleon. Gerrits vader had hem dat verteld.
Zes-en-een-kwart zou naar Deventer komen. Er werd bekendgemaakt, dat hij de stellingen langs de IJssel zou inspecteren en door de Lagestraat naar Koelhuis Linthorst zou gaan, waar vleesvoorraaden opgeslagen waren voor de Wehrmacht. De bevolking uit die buurt, dus ook Gerrit, moest gedurende die uren binnen blijven; dat was dus wat 'sperrtijd' genoemd werd. Gerrit was al bij voorbaat geneigd zich daar niet aan te houden, want hij wilde die Oostenrijkse handlanger van de moffen zien. Hij vond er wat op: in de eerste plaats vertelde hij niet aan zijn ouders wat hij van plan was; in de tweede plaats kon hij zich buiten zo opstellen, dat het risico van ontdekking zo gering mogelijk was. Hun huis had een vrij diep portiek, van waaruit je makkelijk een overzicht had over de Ravenstraat, het koelhuis, een stuk van de Lagestraat, en wel precies dat stuk dat bij het koelhuis uitkwam.
En daar stond Gerrit dus. Het was doodstil die middag op de straat. Af en toe hoorde je in de verte wat doffe dreunen en motorgeronk. De lucht was sombergrijs. Het witte koelhuis stak er goed tegen af. De struiken bij de conciërgewoning van de ijsfabriek bewogen nauwelijks in de lichte wind. De straat had dat onheilspellende wat er ook op de laatste oordeelsdag over zou liggen. Gerrit rilde en het was toch niet eens zo koud. Hij zette de voordeur achter zich op een kiertje, zodat hij zich elk ogenblik naar binnen kon terugtrekken. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Toen hoorde hij de auto's aankomen. Hij trok zich wat terug tegen de voordeur aan. Daar zag hij de auto in camouflagekleuren verschijnen aan de Lagestraat. De auto stopte. De chauffeur stapte uit, liep om de wagen heen, trok de deur open, bracht de Hitler-groet. Een kerel in het groen stapte uit, ging in de houding staan, bracht ook de Hitler-groet. Toen stonden er plotseling wel vijf soldaten om de wagen heen. Ze keken alle kanten op. Gerrit maakte zich onzichtbaar. Er stapten nog enkele hoge officieren achter uit de auto. Toen de mannen begonnen te lopen, herkende Gerrit Zes-en-een-kwart onmiddellijk. Het was de vent in het groen die na de chauffeur het eerst was uitgestapt, wat hij ook wel gedacht had. Hij trok met zijn linker been. De stoet ging eerst de kant van de IJssel op. Daar werd een pantomime opgevoerd: wijzende vingers, zwaaiende handen, handen boven de ogen, bewegende monden, op de hurken zakken, hoogtes aangeven met de handen en zo verder. Daarna liepen ze de Ravenstraat in. De hoge officieren aan weerskanten van de trekkebenende Zes-en-een-kwart. Gerrit prentte dit plaatje meteen in zijn geheugen. Zes-en-een-kwart was een vrij grote kerel met een aristocratisch voorkomen. Dat zat hem in een paar dingen. Het zilver was op 'gepaste' wijze over zijn uniformpet en schouders verdeeld, hij had een deftig goudachtig brilletje op zijn gladde, glimlachende gezicht staan boven een goed gevormde neus. Zijn uniform was perfekt gesneden, maatwerk, dat zag je zo. Dat alles kon hij zien, doordat ze op nog geen vijf meter van hem vandaan voor zijn portiek langs liepen, met op de achtergrond het witte koelhuis. Gerrit schrok van zijn eigen waarneming. Als hij Zes-en-een-kwart niet herkend had aan het trekkebenen en aan het feit dat die aristocratische kop het middelpunt van de groep was, zou hij die misdadiger er niet uitgehaald hebben. Hij besefte nog eens goed, dat je niet op het uiterlijk van de mensen af kunt gaan.
Toen de stoet voorbij was, trok hij zich voorzichtig door de voordeur terug naar binnen, liep door de lange gang naar de keuken en viel trillend neer op een stoel. Wat zou hij gedaan hebben, als hij een pistool of een geweer gehad had? Zou hij 'Sijs' dan neergeschoten hebben? Maar wat zouden daar dan weer de gevolgen van geweest zijn?