Hij bolderde altijd ... 10-05-40
> Categorie: Een Deventer jongen in oorlogstijd
Gepubliceerd: dinsdag 13 oktober 2009
Hij bolderde altijd over de straat als ze er mee uitgingen. De hele buurt keek hen dan na, en Gerrit schaamde zich dood. Vader en Moeder pakten alles bij elkaar wat ze die dag nodig konden hebben; de jongens namen hun rolschaatsen mee, want aan de Boxbergerweg, waar ze heen gingen, naar hun tante Anna, was een lange tegelstoep, die naar de kant van het viaduct schuin naar boven liep. Daar kon je fijn met de rolschaatsen vanaf. Dat viaduct was van de spoorlijn Deventer-Zwolle. 'Viaduct' zeiden ze eigenlijk nooit, 'tundel', dat was hun woord. Deventer had wel vijf van die tundels. De langste lag in de Venen, aan de Veenweg, bij de Venenschool; dan had je er een vlak bij het station, dicht bij de Beestenmarkt en de Brinkgreverweg; twee lagen er bij de Spoorstraat en de Rijsterborgerweg en dan nog een in de Boxbergerweg. Gut, hij zou bijna vergeten dat er nog een zesde was, bij het Noorderplein. Als je daar onderdoor liep, kwam je van buiten de Noordenberg over de Drakenbrug zo in de binnenstad. "Gerrit", zei hij hardop, "je hebt je gedachten er vandaag niet goed bij".Ondertussen was iedereen klaar. Cor en Jan gingen voorop lopen en trokken de kar. Achter de kar liep Moeder met Jennie aan de hand. Vader liep daar weer achter met Henkie. Nolle en hij kwamen helemaal achteraan. Zo kwamen ze bij tante Anna, die hen al verwachtte. Gerrit trok gauw zijn rolschaatsen aan en ging op straat spelen. Maar daar kwam niet veel van, want in de lucht was nu heel wat te zien wat lawaai maakte. Junkers kwamen met zijn drieën tegelijk overvliegen. Af en toe kwam er een Messerschmitt over. Hij had nog geen G1 gezien. Nederland had ook niet veel vliegtuigen. Maar de 'G1', met zijn dubbele staart was wel een hele goeiouwtje niet dat voorbij wilde. Hij reed er vol tegenop. "Kijk maar uit, jochie", zei ze, "anders zie je straks de Duitsers niet eens, en dan nemen ze je ook nog mee; ze lopen al aan de andere kant van de tunnel." Ineens was Gerrit klaar wakker. Hij wilde de moffen zien. Hij deed gauw zijn schaatsen uit, want die mochten hem nu niet dwarszitten. Hij liep de trap van de hoge stoep af, stak de straat over, ging de tunnel onderdoor en keek achter de spoordijk links en rechts, de Middelweg en de Schurenstraat in. Eerst zag hij niets. Maar toen zag hij ze sluipen in de spoorsloot, een stuk of acht achter elkaar. Hij bukte zich om ze goed te bekijken. Ze hadden andere helmen dan hun eigen soldaten. Hun pakken waren smeriger. Ze hingen vol met spullen. Hij rende hard naar huis terug. "Moeder, Vader, de Duitsers komen er aan!" schreeuwde hij. "Dat bestaat niet", zei Vader, "'t is pas tien uur. Zo gauw kunnen ze niet in Deventer zijn." Maar 't was wel zo. Even later kwam de patrouille al over de Boxbergerweg om op te trekken naar de IJssel. Door de ramen zagen ze ze gaan. "Smakkerds", zei Vader, "ze krijgen jullie nog wel." Gelukkig konden die soldaten het niet horen. Hoe konden ze zo gauw in Deventer zijn. Daar dacht Gerrit lang over na. Dan was hun eigen leger ook niet veel waard. Hij dacht aan dat grapje dat wel eens verteld werd. Hitler belde Colijn op en vroeg: "heb jij nog een paar tanks voor me. Ik heb er nog een stuk of wat nodig voor een parade." Waarop Colijn antwoordde: "hoeveel wou je er hebben, twee of alle drie?" Dat grapje was dus geen grapje.Diezelfde dag hoorde hij ook nog dat de Koningin naar Engeland gevlucht was met Juliana en Bernhard, en de prinsesjes. Dat vond hij ook wat moois. Ze lieten hen maar mooi zitten. 's Avonds hoorden ze weer door de radio dat 'het prinselijk paar' in een schuilkelder in Den Haag zat en dat de Koningin er ook nog was. Wat moest je nu geloven? In ieder geval waren ze 's avonds weer thuis en sliep hij in zijn eigen bed.Daar overdacht hij nog eens wat er die dag allemaal gebeurd was. Dat moest hij onthouden, voor later. Gelukkig dat hij niet gezien had, wat hij op straat had gehoord. Bij Nikkels, de verfwinkel aan de Welle, bij de Nieuwe Markt, was een Duitser tegen de gevel uit elkaar gespat. Het moest vanmorgen om tien uur al gebeurd zijn. Hij had vol gehangen met handgranaten.